Johannes 11 – Thomas, de ‘vorst der twijfelaars’ – een van de twaalf discipelen
De tweeling op zijn eentje – Als we denken aan de discipelen met wie de Heer Jezus tijdens zijn verblijf hier op aarde ruim drie jaar lang is opgetrokken, krijgen we in de eerste plaats mannen als Petrus en Johannes voor onze aandacht. Van hen deelt de Schrift ons heel wat mee. Maar wat weten we van Jacobus, de zoon van Alfeüs? Vrijwel niets! Vervolgens zijn er discipelen van wie we enkele kenmerkende dingen weten, maar die kennis is vaak zeer eenzijdig. Dat is bijvoorbeeld het geval met Thomas. Het kan aan mij liggen, maar ik vind dat hij er in ons denken bekaaid afkomt. Met zijn bijnaam Didymus is er trouwens al wat eigenaardigs aan de hand, want die betekent: ‘de tweeling’.
Uit Joh.11:16; 20:24; 21:2 zou je de indruk kunnen krijgen dat ‘Tweeling’ een bijnaam van Thomas is, maar dat is niet zo, het is de vertaling in het Grieks van het Aramese ‘Thomas’. Thomas heet dus ‘tweeling’. Maar tweeling ben je met zijn tweeën. Over zijn broer of zijn zus hoor je echter niets. Wij spreken bijv. over Jan, één van de tweeling en laten dus uitkomen dat er nog een andere vertegenwoordiger van het tweetal is. Toch is het niet waarschijnlijk dat zijn ouders hem ‘Tweeling’ genoemd hebben, maarveeleer dat ‘tweeling’ een bijnaam is geweest die tenslotte zijn eigen naam verdrongen heeft. Hoe dat ook zij, hij heet in de Bijbel Thomas en moet dus op zijn eentje tweeling zijn. Dat valt niet mee, lijkt me.
De ongelovige Thomas
In de volksmond heeft Thomas er toch een nadere aanduiding bij gekregen, maar die fungeert bepaald niet als een compliment. We spreken over hem als ‘de ongelovige Thomas’ en maken iemand die iets niet gelooft voor ‘een ongelovige Thomas’ uit. Dat bewijst dat onze kennis van personen vaak eenzijdig is. Van Thomas weten veel christenen alleen maar het negatieve, namelijk dat hij niet wilde geloven dat de Heer was opgestaan. Het lijkt wel of we een aparte antenne hebben voor negatieve zaken. De proef op de som kunt u zelf nemen door in een gezelschap over een broeder of zuster iets goeds te vertellen. U geeft een goede beoordeling van de persoon en… vrijwel zeker is er iemand die reageert met: ‘Ja, maar…‘ en dan volgt er een negatieve belichting.
Waarom doen we dat? Zou het zijn om er zelf niet al te slecht af te komen? Dat is in de situatie die ik nu schets beslist het geval. Een broeder met een vrij sterk geheugen, had op een keer iets vergeten en dat kwam in gezelschap openbaar. Prompt reageerde een van de aaanwezigen met: ‘Wat ben ik blij dat jij ook eens wat vergeet, dan ben ik het tenminste niet alleen’. Daarop antwoordde de aangesprokene prompt met: ‘Dat is geen goede reactie van je. Je had behoren te zeggen: ‘Wat jammer dat jij ook wat vergeet, ik had gehoopt dat ik de enige was die dat deed’. Dit gebeurde met een lach en een kwinkslag, maar er zit toch een ernstige les voor ons in, namelijk dat we wat meer positief ingesteld moesten zijn. We moeten meer proberen het goede bij de ander te ontdekken en ons daarover te verblijden, dan min of meer jaloers te zijn en de ander daarom naar beneden te halen. Zowel in de beoordeling van de bijbelse gegevens als in de beoordeling van elkaar moeten we positief ingesteld zijn.
Zeg eens iets goeds van Thomas
In een toespraak heb ik wel eens aan de luisteraars gevraagd om nu eens iets goeds van Thomas te zeggen. Dat bracht wel rimpels op de voorhoofden en slechts een enkeling begreep waarop ik doelde. U mag nog even raden naar wat ik bedoelde …!
In Matth.10:3, Mark.3:18 en Luk.6:15 lezen we dat Thomas ook tot hen behoorde die de Heer bij zich riep om bij Hem te zijn en om uitgezondeh te worden als predikers. Voor Hem was Thomas niet te min. De ongelovige Thomas mocht er ook bij horen. Iemand heeft eens heel positief over dat feit geschreven. Hij noemde deze zwaarmoedige discipel ‘die heerlijke vorst of prins der twijfelaars’. Veronderstel dat hij niet bij de discipelen had behoord, dan zouden we wat gemist hebben. We kunnen namelijk moed putten uit zijn geschiedenis. Terwijl tien discipelen achter gesloten deuren bij elkaar waren, zat Thomas alleen thuis (Joh.20:19-29). Een van de twaalven op zijn eentje. Alleen met sombere gedachten. Hij zat ‘depri te wezen’ zouden we tegenwoordig zeggen.
Als hij later het gezelschap van de anderen opzoekt, vertellen dezen hem opgewonden dat ze de Heer hebben gezien. Even terzijde: geen verwijt van ‘Sufferd, waar heb je gezeten, je had er bij moeten wezen’, nee enkel een positieve reactie. Maar Thomas deelt hun blijdschap niet, hij moet het eerst zien. Hij blijft in zijn sombere bui. Jammer?…ja!, maar toch mooi dat het er staat. Of herkennen we in Thomas niet iets van onszelf? Ja toch zeker! Maar pas op. Nu niet zeggen: ‘ Fijn, Thomas dat jij zo ongelovig was, nu ben ik het gelukkig niet alleen’. Maar: ‘gelukkig Thomas dat je er zo eerlijk voorkwam en dat de Heiland (speciaal voor jou?) nog een keer aan de discipelen verscheen, toen jij er ook bij was. Hij verwierp je gelukkig niet’. Thomas kwam eerlijk voor zijn twijfel uit. Wij houden ons vaak groot, want als je zou erkennen dat je wel eens twijfelt, ga je in de ogen van je broeders en zusters onderuit. Maar niet bij de Heer. Hij wil onze twijfel wegnemen.
De belijdenis van Thomas
De Heiland neemt de twijfel bij Thomas weg door hem zijn handen te tonen en zijn zijde. Of Thomas letterlijk zijn hand in de wonden gelegd heeft, zoals hij een week eerder als voorwaarde stelde om te geloven dat de Heer werkelijk was opgestaan, weet ik niet. Eigenlijk denk ik dat het zien voor hem al voldoende was om overtuigd te worden en om te komen tot die prachtige belijdenis: ‘Mijn Heer en mijn God’. Wat een belijdenis is dat.
Hoe persoonlijk!! Fantastisch dat de vorst der twijfelaars zo’n schitterend getuigenis aflegde. Er zijn christenen die het een uiting van heilsegoïsme noemen als je spreekt over je persoonlijk geloof en je persoonlijk heil. Ze geven daarmee blijk er niets van begrepen te hebben. De boodschap van de Bijbel is namelijk gericht tot ieder mens persoonlijk en God verwacht van ieder mens persoonlijk een respons. Er staan veel van die persoonlijke getuigenissen in de Bijbel opgetekend. In het Oude Testament lezen we in Psalm 23:1 de bekende uitdrukking: ‘De Heer is mijn herder’. David sprak daar niet over ‘een’ herder.
Zelfs niet over ‘de’ herder, maar heel persoonlijk over ‘mijn’ herder Zo spreekt Maria volgens Luk.1:47 over ‘God, mijn Zaligmaker’ en Paulus heeft het in Gal.2:20 over ‘de Zoon van God, die m heeft liefgehad en Zich voor mijheeft overgegeven’ en in Fil. 4:19 schrijft hij mijn God zal in al uw behoeften voorzien’. De Heiland nam bij Thomas de twijfel weg door hem iets te laten zien. Maar Hij zegt van de geslachten die zouden komen dat diegenen zalig zijn, die niet zien en nochtans geloven. En als bij hen (tot wie ook wij behoren), toch eens de twijfel hun hart mocht bekruipen dan neemt de Heer die twijfel weg door ons door zijn Geest te bepalen bij de duidelijke uitspraken van zijn Woord. Dan oordelen we elke opkomende twijfel en we vertrouwen ons toe aan het woord van zijn genade (Hand. 20:32).
Nog eens: iets goeds zeggen van Thomas
In het bovenstaande heb ik al iets positiefs over Thomas opgemerkt, maar dat is toch niet wat ik met mijn vraag bedoelde. Daarvoor moeten we naar Joh.11:7-16. We lezen in die verzen dat Jezus weer naar Judea wil gaan, maar dat was beslist niet ongevaarlijk, want de Joden daar hadden Hem nog onlangs naar het leven gestaan. De discipelen waarschuwen hun Meester om niet te gaan, maar Hij laat zich niet weerhouden. En dan is het Thomas die zegt: ‘Laten wij ook gaan om met Hem te sterven’. Een pessimistische uitspraak, zeker. Maar anderzijds een mooie uitspraak. Thomas wil met zijn Heer sterven. Hij laat hem niet alleen naar Judea gaan, nee, Thomas gaat met zijn Meester mee het doodsgevaar in. Dat Hij later in de hof de Heer in de steek liet, is waar, maar dat deden ze allemaal. Hier echter zien we toch iets van de toewijding van zijn hart. Dat is het goede van Thomas dat we zo gemakkelijk vergeten.
We lezen in Joh.21:4 dat Thomas bij het zevental discipelen is als de Heer na zijn opstanding aan hen verschijnt bij de zee van Tiberias. Ook wordt hij vermeld in Hand.1: 13 als één van degenen die na de hemelvaart van de Heer zich verzamelen in de Bovenzaal om er te bidden. Bijzonderheden worden er dan niet van hem vermeld. Maar de dingen die in Joh.11 en Joh.20 van Thomas worden meegedeeld, zijn voldoende om te zeggen: ‘Bedankt, Vorst der twijfelaars, voor de erfenis die je ons hebt nagelaten!!’