Tussen de begrippen oordelen, beoordelen en veroordelen bestaat een nauw verband. Vaak overlappen de betekenissen elkaar zelfs. We willen deze begrippen nader bekijken en zullen het dan o.a. hebben over:
- niet oordelen,
- niet oordelen zonder zelfoordeel
- wel oordelen,
- rechtvaardig oordelen.
- zorgvuldig oordelen
- oordeel niet altijd een ‘must’
- veroordelen
Niet oordelen
Op verschillende plaatsen in de Schrift wordt ons afgeraden of soms zelf verboden om te oordelen. De meest bekende is wel Matth. 7:1: ‘Oordeelt niet, opdat u niet geoordeeld wordt’. Daar staat echter 1Kor. 5: 12 tegenover; ‘Oordeelt gij niet hen die binnen zijn’. Dat lijkt in tegenspraak met elkaar. Dat probleem wordt echter opgelost als we nagaan in welke gevallen we niet en in welke gevallen we wel hebben te oordelen. Daartoe begin ik met Rom.14: 3: ‘Laat hij die niet eet, niet hem oordelen die eet’ (vgl. ook vs 10 en 13). In Rom. 14 gaat het om zaken die ieder persoonlijk voor zijn eigen geweten moet beoordelen. Daarin moet ieder in zijn eigen denken (besef, gemoed) ten volle verzekerd zijn in wat hij doet of niet doet. Kortweg gezegd: In zake persoonlijke gewetenskwesties mogen we de ander niet oordelen.
Er is nog iets waarover we niet mogen oordelen. We kunnen dat afleiden uit 1Kor.4:1-5. Paulus zegt daar dat het voor hem het minste is of hij door de Korinthiërs of door een menselijk gericht beoordeeld wordt. Ja, hij beoordeelt ook zichzelf niet, want hij is zich van niets bewust. Dat wil zeggen dat hij niet onrustig is in zijn gemoed en zich niet afvraagt of hij in daden of motieven tekort geschoten of zelfs fout geweest is. Hij beseft echter dat dit op zichzelf niet doorslaggevend is.
Uiteindelijk staat hij als dienstknecht verantwoordelijk voor de Heer en Deze beoordeelt hem. Dat beoordelen en oordelen hier elkaar overlappen of misschien zelfs synoniem zijn, volgt uit vers 5 waar de apostel schrijft: ’Oordeelt daarom niets voor de tijd, totdat de Heer komt, die ook wat in de duisternis verborgen is, aan het licht zal brengen en de raadslagen van de harten openbaar zal maken; en dan zal een ieder zijn lof hebben van God. Hieruit blijkt dat wij niet hebben te oordelen over de motieven van de ander.
Heel vaak doen we dat echter wel. Ik betrap mezelf daar ook op. Je oordeelt dan niet naar de feiten, maar naar wat je vermoedt dat de ander drijft tot bepaalde daden of een bepaalde houding. We zeggen bijvoorbeeld van een broeder: ‘Ja, dat doet hij omdat zijn familie erbij betrokken is’ of ‘Hij moet die houding wel innemen, want anders kost het hem geld’. In zulke gevallen beoordelen we de raadslagen van het hart van de ander. Als de ander echter vertelt waarom hij dit of dat gedaan heeft, mogen we zijn motieven wel beoordelen. We beoordelen dan niet de verborgen raadslagen van het hart, maar de openbaar gemaakte motieven.
Niet oordelen zonder zelfoordeel
Over gewetenskwesties en over motieven mogen we dus niet oordelen. Maar hoe zit het met de uitspraak in Matth. 7:1? Een absoluut verbod om in geen enkel opzicht te oordelen kan het niet zijn, want in 1Kor.. 5 worden we opgeroepen wel te oordelen. Heeft het dan misschien ook te maken met niet oordelen over gewetenszaken of over motieven? Dat is niet waarschijnlijk. Vers 3 schijnt erop te duiden, dat hier iets anders bedoeld is, namelijk dat je niet mag oordelen als je zelf niet ‘zuiver’ op de graat bent. Als je zelf een balk in je oog hebt, moet je niet over een ander oordelen die een splinter in zijn oog heeft zitten. Wat is in zo’n geval de oplossing? Niets doen en die splinter maar laten voor hij is? Nee, je moet eerst de balk uit je eigen oog wegdoen om daarna de splinter uit het oog van je broeder te verwijderen.
Als vs. 3 inderdaad een verklaring is van vs.1 en 2 dan betekent het dat we niet mogen oordelen zonder eerst ons eigen straatje schoon te vegen, voordat we wat zeggen van de stoep van een ander. Ook in dit punt struikelen we nogal eens. We lijken helaas maar al te vaak op de mensen over wie Paulus schrijft in Rom. 2:1-3.Hij heeft het daar over mensen die anderen oordelen wat hun daden betreft, maar die dezelfde dingen doen. In feite veroordelen ze daarmee zich zelf. Zo is het ook vaak met ons. We veroordelen iets bij een ander, maar we bedrijven eenzelfde soort kwaad en vergeten onszelf onder de loep te nemen.
Wel oordelen
Het verbod om te oordelen is dus niet absoluut bedoeld. Het geldt bepaalde zaken en / of er moet aan bepaalde voorwaarden zijn voldaan. In andere gevallen worden we namelijk opgeroepen om te oordelen. Een voorbeeld daarvan hebben we in 1Kor.14:29. We lezen daar dat in de gemeente twee of drie profeten kunnen spreken en dat de anderen het gesprokene dan moeten ‘oordelen’ (St. Vert., Voorhoeve-vert.) of ‘beoordelen’ (N.B.G. en Telos-vert.). Hier betreft het dus het gesproken woord. We hebben dat woord te toetsen of te beproeven op zijn juistheid (zie ook 1Thess.5: 20,21). Dat geldt niet alleen het woord van sprekers. We mogen in het algemeen iemand oordelen of beoordelen naar zijn woorden. We zien in de betreffende gelijkenis dat de heer van de slaven dat ook doet met de boze slaaf. Hij zegt: ‘Uit je eigen mond zal ik je oordelen’ (Luk.19: 22).
Ook wij mogen iemand verantwoordelijk stellen voor wat hij zegt. Maar hierbij is wel voorzichtigheid vereist, en dat in tweeërlei opzicht. Ten eerste moeten we goed luisteren naar wat iemand werkelijk zegt. We luisteren namelijk soms zeer onnauwkeurig. In gespannen situaties horen we soms dat wat we willen Ook mogen we en moeten we in bepaalde gevallen oordelen over iemands daden. Het bekende voorbeeld is natuurlijk 1Kor. 5 waar de apostel ons oproept te oordelen over hen ‘die binnen zijn’. Vanwege de heiligheid van God en van zijn geestelijk huis mag kwaad in de Gemeente niet geduld worden. Ook hier moet met voorzichtigheid en zorgvuldigheid gehandeld worden, anders vellen we niet een rechtvaardig oordeel.
Rechtvaardig oordelen
De Heer Jezus bestraft de joden omdat ze alleen maar afgaan op de uiterlijke kant van een zaak en niet op het wezenlijke. Zo veroordelen ze Hem bijvoorbeeld omdat Hij op de sabbat iemand gezond gemaakt heeft. Ze letten niet op dat gezond maken, maar alleen op het feit da het op de sabbat gebeurt. Maar zelf besneden ze hun kinderen wel op de sabbat als dat de achtste dag na de geboorte van die kinderen was. Ze waren dus huichelachtig in hun oordeel en ze oordeelden alleen naar de uiterlijke kant van de zaak, zonder op de diepere beweegreden te letten. Vandaar dat hij hen oproept om’ rechtvaardig’ te oordelen (Joh.7:24).
In Joh. 8:15 verwijt hij de leiders van het volk dat ze naar het vlees oordelen, als ze zijn boodschap verwerpen omdat Hij van zichzelf getuigt. Het getuigenis zelf willen ze niet op het waarheidsgehalte ervan onderzoeken. Ook dit houdt een les voor ons in. Door welke motieven worden we gedreven bij ons oordelen? Willen we iemand per se aan de schandpaal hebben, zoals de joden dat met Christus wilden? En hoe oordelen we? Letten we alleen op de uiterlijke kant van de zaak, of dringen we ook dieper door en graven we naar de bedoeling die iemand met zijn daad heeft en letten we op dat wat wezenlijk een rol speelt?
Zorgvuldigheid vereist
Een heel belangrijke les in verband met oordelen, vinden we in Deut. 17. 2-7. Het gaat daar om het constateren van iets waarop onder Israël de doodstraf stond. Het begint met het bericht over zo’n euvel. Als men daarvan hoort, dan moet de zaak terdege onderzocht worden. De ernst van de beschuldiging vereist dat. Men mag het niet laten lopen, want de eer van God is erbij in het geding. Er is echter nog een andere kant aan zo’n kwestie: er moet ook zorgvuldig onderzocht worden opdat niet een onschuldige ter dood gebracht zou worden.
Er volgen dan ook een drietal uitdrukkingen die elkaar versterken: (1) als het dan waar blijkt, (2) als het feit vaststaat, (3) als deze gruwel in Israël bedreven is. Als dat alles het geval is, mag het doodvonnis aan de boosdoener voltrokken worden en wordt ‘het kwaad uit het midden van Israël weggedaan’. Deze uitdrukking komt overeen met wat we in 1Kor.5: 13 vinden: ‘Doet de boze uit uw midden weg’. Dat geeft aan, dat bij een uitsluiting uit de gemeente ook alle zorgvuldigheid in acht genomen moet worden. Tevens geeft het aan, dat het wegdoen van een boze uit het midden van de gelovigen alleen mag plaatsvinden in geval er op zijn daad in Israël de doodstraf stond.
Er wordt soms beschuldigend gezegd, dat er in ons midden lichtvaardig gehandeld wordt met het erkennen van vergaderingsbesluiten. Met meer recht kan echter gezegd worden dat er lichtvaardig omgegaan wordt met het treffen van vergaderingsbesluiten en dan wel met gevallen van uitsluiting. Zorgvuldigheid bij het onderzoek en rechtvaardigheid bij het bepalen van de ‘strafmaat’ zijn van het uiterste belang, en daar mankeert het nog wel eens aan.
Oordeel geen ‘must’
Onder de gelovigen te Korinthe waren er, die problemen met elkaar hadden die in de wereld tot een rechtszaak zouden kunnen leiden (zie 1Kor.6). De apostel keurt het echter streng af dat gelovigen elkaar voor de rechter slepen. Als het om rechtzaken gaat, moet men iemand in de gemeente zoeken die bekwaam is om zulke kwesties op te lossen. Nog beter is het in zulke gevallen maar onrecht te lijden. De apostel belicht zijn opmerking dat er in de gemeente toch wel wijzen te vinden zullen zijn om dergelijke onderlinge rechtsgeschillen te regelen met een heel belangrijke voorzegging, namelijk dat we de wereld zullen oordelen (vs2), ja dat we zelfs engelen zullen oordelen (vs.3).
Als in de toekomst die tijd aangebroken zal zijn, zal er niet huichelachtig, niet voorbarig en niet onzorgvuldig meer geoordeeld worden. Laat daarom ons onderling verkeer nu al gekenmerkt wordt door rechtvaardig en liefderijk oordeel, tot opbouw is van het geheel.
Veroordelen
Als in de Gemeente een beoordeling of een oordeel negatief uitvalt,volgt er een veroordeling van de daad of van de persoon (zie Matth.12:7,37). Dat kan inhouden dat iemand of iemands daad als fout wordt aangemerkt en er eventueel een vermaning of bestraffing op volgt. Van overheidswege kan een veroordeling inhouden dat iemand de doodstraf ondergaat. Zo werd de Here Jezus, zij het volledig onrechtvaardig, ter dood veroordeeld. Van Godswege kan een veroordeling betrekking hebben op de eeuwigheid. We lezen daarover iets in 1Kor.11:32. Daar krijgen we de verschillende begrippen bij elkaar en daarom voer ik ook deze tekst als voorbeeld aan. De aanleiding voor de woorden van Paulus in dat vers is, dat sommige Korinthiërs van het avondmaal een drinkgelag maakten en een maaltijd om hun buik te vullen. Die handelwijze had een oordeel van God ten gevolge en dat uitte zich hierin dat er vele zwakken en zieken onder hen waren en verschillenden zelfs door de dood waren weggenomen.
De apostel roept hen nu op zichzelf te beoordelen en dus goed na te gaan waar ze eigenlijk mee bezig waren. Als ze dat zouden doen en zichzelf zouden corrigeren, zouden ze niet door de Heer geoordeeld of getuchtigd worden. Hij zegt het zo: ‘Als wij onszelf beoordelen, zouden we niet geoordeeld worden’. Als gelovigen dat echter niet doen dan moet de Heer ze oordelen, dat wil zeggen: hen tuchtigen. Dat oordelen heeft echter een heel positief doel, namelijk dat ze niet met de wereld veroordeeld zouden worden. Zelfs als iemand door de dood werd weggenomen, hield dat niet zijn eeuwig oordeel in.
Iemand heeft het eens zo gezegd: ‘God rekent de zaken met zijn kinderen in dit leven af; met de ongelovigen komt de afrekening in het eindgericht. Het oordeel over de gelovigen is bedoeld om hen te bewaren voor het eeuwig oordeel.
Zo gezien kunnen we God zelfs danken voor zijn tuchtiging (Jes.12:1). Het is echter heel wat beter en meer tot eer van de Heer als we dat oordeel voorkomen door ons zelf te oordelen en ons gedrag te corrigeren. Moge God ons daarbij helpen.