Als iemand pas tot geloof in Jezus Christus is gekomen, dan is er grote dankbaarheid in zijn hart en zal hij graag God willen dienen. Dat geldt ook voor iemand die na lange tijd van twijfel de zekerheid van het heil in Christus heeft gevonden. Het kan echter gebeuren dat na verloop van tijd de eerste liefde tot de Heiland verflauwt. We dienen dan de Heer nog wel, maar niet meer zó als vroeger. Dan is het nodig dat we door de Geest van God en het Woord van God aangespoord worden om de Heer weer met volle intensie te dienen. Het is daarom goed na te gaan wat de Schrift over het dienen van de Heer zegt en laat ons dat een aanvuring tot dienen zijn.
Mat uw ganse hart en met uw ganse ziel
In Deut. 10:12 geeft God Zelf zijn volk een aanvuring tot dienst. Hij roept Israël op om Hem te dienen met hun ganse hart en met hun ganse ziel. Bij het eerste, ‘met uw ganse hart’kunnen we denken aan een dienen van de Heer zonder enige andere overlegging dan om Hem daarin groot te maken.. Uit het hart zijn de oorsprongen des leven (Spr. 4:23). Het hart bepaalt onze levenskoers. Het tweede ‘met uw ganse ziel’, geeft aan dat onze hele persoon er volledig bij betrokken moet zijn.
Met ongeveer dezelfde woorden wekt David zijn zoon Salomo op om God te dienen als hij zegt: ‘Dien Hem met een volkomen toegewijd hart en een bereidwillig gemoed’. Dus niet dienen uit een formeel plichtsbesef, maar echt van harte. Zo was het bij Salomo in het begin, maar helaas is dat niet zo gebleven. Zijn heidense vrouwen stonden hem in de weg om alleen de Heer van ganser harte te dienen.
Als we dit zo lezen en we kijken eens ‘naar binnen’, komt er dan niet de bede in ons op om de Heer meer toegewijd te zijn? Hoe licht sluipen er ook bij ons dingen in ons leven binnen die ons zo in beslag gaan nemen dat het dienen van de Heer erdoor op de achtergrond komt. Misschien besteden we er nog wel dezelfde tijd aan het dienen van de Heer, maar gaan we achteruit in intensiteit.
Dient de Heer met vreugde
In Ps. 100:2 lezen we: ‘Dient de Here met vreugde’.Het gaat hier om het dienen door het brengen van het lofoffer, maar de toepassing van dit woord mag wel algemener zijn, namelijk dat we elke dienst voor de Heer met vreugde moeten verrichten. De Psalm roept Israël op om aan God te denken als hun Maker en aan het feit dat ze zijn schapen zijn, die Hij weidt. Dat is wel een reden om dankbaar te zijn en het moet onze vreugde opwekken. Wij die verloren zondaars waren op weg naar de eeuwige ondergang, zijn nu Gods volk geworden: zijn eigendoms volk. We zijn voor eeuwig behouden en we hebben een betrouwbare en zorgzame gids die ons naar die behoudenis leidt. Dienen met blijdschap is dan toch niet te veel gevraagd? Een bijbelwoord zegt dat de blijdschap des Heren onze sterkte moet zijn. Dat is kracht voor onderweg!
Met een rein geweten
Aan zijn jonge vriend Timotheüs schrijft Paulus dat hij God dient met een rein geweten. Dat houdt ook een belangrijke voorwaarde in. In feite zit dat al besloten in het dienen met ons ganse hart en onze ganse ziel, maar het geeft toch even een ander accent. We kunnen God wel met alle ijver willen dienen, maar er bestaat het gevaar dat we er toch een beetje beter van willen worden,dan De apostel waarschuwt vaak om niets te doen uit winstbejag. En als we er niet in financieel opzicht beter van willen worden, dan willen we er toch wel om geëerd worden door de mensen. Is het geen geldzucht die ons parten speelt, dan kan het eerzucht zijn. Die speelt misschien maar een bijrol, maar dan wel een gevaarlijke bijrol. Eerzucht kan ons er ook toe brengen allen aan de kant te schuiven die ons in de weg staan. Diótrefes was iemand die geheel door eerzucht werd geleid. En ontdekken sommigen van ons niet een klein Diótrefesje op de bodem vanhun eigen hart?
Met eerbied en ontzag
Ware dienst zal gedaan worden uit wederliefde tot God en uit dankbaarheid, maar ze moet daarbij gepaard gaan met ‘eerbied en ontzag’. We zijn dicht bij God gebracht. Hij is onze Vader geworden. Hij is echter ook de heilige God die een ontoegankelijk licht bewoont. We dienen Hem niet met angst, maar wel met eerbied voor zijn grootheid. Wanneer dat niet het geval is, dienen we niet op een ‘Hem welbehaaglijke wijze’. Ik denk namelijk dat deze laatste uitdrukking die in Hebr. 12:29 aan de woorden ‘met eerbied en ontzag’ voorafgaat in die woorden een verklaring vindt. Het ziet niet zo zeer op de wijze waarop of de middelen waarmee we Hem dienen, maar op de gezindheid, de houding, waarin we dat doen.
Met alle nederigheid
Tegen de oudsten uit Efeze zegt Paulus dat hij de Heer gediend heeft met alle nederigheid (Hand. 20:19). In feite is dat het gevolg van wat we in de vorige pericoop bespraken. Ontzag voor God is er alleen in juiste mate als we onze eigen kleinheid en geringheid beseffen. De voorwaarden voor een goed dienen van God grijpen in feite alle in elkaar. Om het populair te zeggen: ze zijn niet los verkrijgbaar. Laat onze dienst erdoor gekenmerkt mogen worden. Dan wordt God geëerd, zijn wij gelukkig en worden anderen erdoor gezegend.