Bij bepaalde gebeurtenissen wordt in de Bijbel soms een bijzonderheid vermeld waarvan je je afvraagt waarom daar nu speciaal de aandacht op wordt gevestigd. Zo’n toevoeging lijkt niet direct erg belangrijk, en toch staat die er niet zo maar.
Het was winter
In Joh. 10:22 lezen we: ‘En het was het feest van de tempelwijding in Jeruzalem; het was winter’. Het feest van de tempelwijding behoort niet tot de feesten die in Lev. 23 als feesten van de Heer staan opgetekend. Net als het Purimfeest is het later ingesteld. Met dit verschil dat de instelling van het Purimfeest wel in de Schrift wordt vermeld (Esther. 9:18-32). Het feest van de tempelwijding, het Chanoeka-feest, wordt echter nergens in het Oude Testament aangeduid. Dat kan ook niet, want het is ingesteld in de tijd van de Makkabeeën (164 v. Chr.). Het herinnert aan de bevrijding van Jeruzalem uit de macht van de Syriërs en de reiniging van de tempel. Het leek er toen op alsof er een zomer voor Israël zou aanbreken, maar dat was maar schijn. Tot een daadwerkelijke volksbekering kwam het niet. Zodoende kwam het ook niet tot een volksbevrijding. De zelfstandigheid van het Joodse rijkje duurde maar kort en een honderd jaar later kwam het in de ijzeren greep van Rome.
Met de komst van Jezus Christus had de zomer voor Israël kunnen aanbreken, maar de Joden moesten de door God gezonden Messias niet. Ze wilden Hem grijpen en doden (Joh.10:39). De getrouwen in Israël konden met de woorden van Jeremia zeggen: ‘Voorbij is de oogst, ten einde de zomer, en wij zijn niet verlost’(Jer.8:20). Het was winter en het is nog steeds winter voor Israël. Toch komt er een tijd dat de vijgeboom begint uit te spruiten en de verlossing van Israël daagt. Dan zullen de getrouwen weten ‘dat de zomer nabij is’ (Matt. 24:32). Dan zal het hart van Israël week worden en zullen ze Hem zien, hun Messias, die ze eertijds doorstoken hebben.
Het was nacht
Jezus vierde het Pascha met zijn discipelen. Judas lag ook aan en vierde het feest mee. Dat feest sprak van het voorbijgaan van het oordeel van God en de bevrijding van het volk uit Egypte. Het ware Paaslam was niet het lam dat geslacht toebereid op tafel stond, maar dat was Hij die met zijn discipelen aanlag aan de tafel. En Judas was degene die dat Lam aan de slachters zou overleveren. De boze plannen die hij had uitgebroed en ten dele al in werking had gesteld,zou hij gaan vervullen. Door de woorden van de Heer liet Hij zich niet weerhouden. Na het stuk brood uit Christus’ hand aanvaard te hebben, ging hij naar buiten. Kenmerkend staat erbij: ‘En het was nacht’ (Joh.13:30). Hij liep in het donker door de straten van Jeruzalem en pikdonker was het in zijn hart. Een eeuwige nacht zou hem omsluiten.
Het was koud
Een van de discipelen zou zijn Meester verraden, een ander zou Hem verloochenen. Toch is er een groot verschil tussen die twee. Petrus was geen huichelaar, Judas wel. Judas had plannen in zijn hart uitgebroed, Petrus daarentegen was stellig van plan zijn Meester niet te verlaten om van verloochenen maar niet te spreken. Hij kende echter zijn eigen zwakheid niet. In de hof van de hogepriester had men een vuur aangestoken, omdat het koud was (Joh. 18:18. Petrus staat bij dat vuur om warm te worden. Hij heeft het koud. Was hij innerlijk ook niet koud aan het worden? Was hij zich nog bewust van de liefde van de Heer voor hem? Vonkte er nog wederliefde in zijn hart? Of werd die bedolven onder de mensenvrees?
De vrees voor een mogelijke dood? Hoe het zij, hij verloochent zijn Meester en dat niet eenmaal maar drie keer, koudweg om zo te zeggen. De Heer vergeet hem echter niet. Hij ziet Petrus aan (Luk. 22:61) en deze gaat weg en huilt hartgrondig. Buiten stond hij letterlijk en figuurlijk in de kou, maar zo zou het niet blijven. Na zijn opstanding vertoont de Heer Zich apart aan Petrus en vindt er een persoonlijk herstel plaats (Luk.24:34; 1Kor.15: 5). Later vindt er een herstel plaats als apostel. Merkwaardig genoeg gebeurt dat eveneens bij een kolenvuur (Joh. 21:9). Dat vuur dient echter niet om de kou te verdrijven, maar om voor een maaltijd te zorgen. Wat geweldig dat de Meester zijn discipel niet in de kou laat staan!
Toen de zon opging
Toen de Heer Jezus was gestorven en in een graf gelegd, gingen een aantal vrouwen laat op de sabbat tegen het aanbreken van de eerste dag van de week naar het graf. Daar treffen ze een leeg graf aan en getuigt een engel tegenover hen van de opstanding van Jezus Christus, hun Heer. Met een blijde boodschap mogen ze naar de discipelen gaan. De Heer heeft de dood overwonnen. Markus beschrijft dat dit alles gebeurde ‘toen de zon opging’ . (Mark. 16:2). Een nieuwe dag daagde, een dag die voor de christenen van het uiterste belang is om te gedenken: de eerste dag van de week, de opstandingsdag. Warmte en licht doorstraalde de discipelen en het mag ook ons hart vervullen.