418 Zacharia (9)

Het zesde gezicht: de vliegende boekrol
Hoofdstuk 5:1-4

Wederom sloeg ik mijn ogen op, ik zag toe en zie, een vliegende boekrol. Hij zeide tot mij: Wat ziet gij? Ik antwoordde: Ik zie een vliegende boekrol, die twintig el lang en tien el breed is. Toen zeide hij tot mij: Dit is de vloek die uitgaat over het ganse land: volgens deze wordt ieder die steelt, van dit ogenblik af weggevaagd en volgens deze wordt ieder die [vals] zweert, van dit ogen blik af weggevaagd. Ik heb die doen uitgaan44, luidt het woord des Heren der heerscharen, en hij komt tot het huis van de dief, en tot het huis van hem die bij mijn naam vals zweert, en hij overnacht in zijn huis en vernietigt het, zowel zijn houtwerk als zijn stenen.

Het zesde gezicht gaat over:

  • een vliegende boekrol van 20 el lang en 10 el breed;
  • de betekenis ervan, nl. de vloek die over het hele land gaat;
  • het oordeel dat het huis treft van iedereen die een dief is of die vals zweert

Zonder aankondiging door een engel, vertelt Zacharia dat hij zijn ogen opsloeg45 en goed toekeek. Hij komt dus weer in visionaire toestand en ziet een vliegende boekrol. Het blijkt dat er iemand bij is die hem vraagt wat hij ziet. Deze persoon kan de begeleidingsengel zijn, maar ook de Engel des Heren. Voor dit laatste zou vers 4 pleiten omdat de ‘Ik’ die daar wordt ingevoerd kennelijk de Here God is. Dat blijkt namelijk uit de uitdrukking ‘die ..bij mijn naam vals zweert”
De boekrol die de profeet ziet is erg groot: twintig bij tien el. De lengte van de rol is niet zo uitzonderlijk, want een rol die in Qum’ram gevonden is, heeft bijna dezelfde lengte46. De breedte-maat gaat echter veruit boven de breedte van een normale boekrol. Het betekent dat er heel wat op deze rol staat. Het gaat niet zo maar over een berichtje. Het gezicht is des te ernstiger als de rol ook nog aan twee zijden beschreven zou zijn47. Maar ook als de rol maar aan een zijde beschreven is, laat de grootte al zien dat de overtredingen van Israël talrijk zijn.

Aan de profeet wordt de betekenis van het gezicht geopenbaard: de rol bevat de vloek48 van de Heer die ieder zal treffen die steelt. Dat deze zonde hier vermeld wordt betekent dat dit kwaad kenmerkend was in het land, ja in het hele land! God zal dit kwaad aanpakken door de dief weg te vagen. Een ander euvel was het zweren. Blijkens vers 4 gaat het om vals zweren om er voordeel mee te behalen, bijvoorbeeld het met een eedzwering aanprijzen van ondeugdelijke
waar.

Het woord van de Heer stelt dan dat God die vloek heeft doen uitgaan. De rol slingert niet door de straten maar vliegt over de huizen van het volk om van boven af te komen in het huis van de dief en van hem die vals zweert. Dat is geen bezoek voor een moment, maar hij blijft er tot het huis vernietigd is. De vloek vertrekt niet totdat het oordeel is volvoerd. Wie dat oordeel volvoert wordt niet vermeld. Het kunnen vijanden zijn die dat doen of het gebeurt door natuurgeweld, maar het gebeurt. De Heer zal het kwaad onder zijn volk niet langer gedogen, maar het direct oordelen49. God houdt door dit visioen het volk voor dat met Hem en met zijn wet niet te spotten valt. Terecht haalt J.Douma bij dit visioen de spreuk aan: ‘Geen heerlijkheid zonder heiligheid50. God kan bij zijn volk verkeren als hun zonden uitgedelgd zijn zoals dat in het beeld van de hogepriester Jozua wordt voorgesteld en zij zich dus bekeerd hebben. Bij onbekeerlijke zondaars kan Hij echter niet wonen, Hij moet zulke zondaars oordelen. De Schrift zegt dat de goddelozen niet zullen bestaan in het gericht noch de zondaars in de vergadering der rechtvaardigen51. Ook is het niet zo dat God de volken straft om hun zonden en voor de zonden van zijn volk de ogen toeknijpt. Integendeel, juist omdat Israël zijn volk is, zal Hij hun zonden aan hen bezoeken; zowel Jeremia als Amos brengen dit aspect naar voren52.

Er is nog iets dat waard is om op te merken en wel dat God deze banvloek brengt over ieder persoonlijk die zondigt. Dit sluit de gezamelijke verantwoordelijkheid niet uit, maar ieder wordt geoordeeld naar zijn persoonlijke zonden. Dit is een beginsel dat heel sterk uitkomt in Ez18. In Zc5 komt dit tot uiting in het feit dat de vloek komt tot het huis van ieder die steelt. Er zal niemand de dans ontspringen of zich voor de vloek kunnen verbergen53. Er komt eenmaal een tijd dat God de ongerechtigheid aan zijn volk zal bezoeken maar ook aan de volken. Profetisch vinden we dat voorgesteld in het oordeel dat de Meden en Perzen over het wereldrijk Babel hebben voltrokken54. Gelukkig is er altijd uitredding voor hen die zich bekeren.

Een boekrol

Een boekrol bestond uit stroken ‘papier’ die gemaakt werden van het merg dat in de stengel van de papyrusplant (Cyperus Papyrus) zat. Daarvan is ook de naam afgeleid. Deze plant, die behoort tot de familie van de grassen, werd overvloedig in Egypte in de Nijl aangetroffen. Dit merg werd in repen gesneden en deze werden naast elkaar gelegd, vervolgens kwam er een laag dwars overheen geplakt en dit geheel werd geperst en tot een soort vel gevormd dat men zo lang kon maken als men wilde en dat men aan de uiteinden bevestigde aan een houder waardoor men het kon oprollen. Vandaar de naam boekrol. Deze rol kon men desgewenst aan twee zijden beschrijven. Dat gebeurde in kolommen zoals dat ook nu nog in veel bijbels wordt gedaan.
Naast papyrus kwam ook een ander schrijfmateriaal in zwang en wel het perkament dat vervaardigd werd van dierenhuid. Koning Eumenes II van Pergamum (197-158 v. Chr.) zou de ontdekker ervan geweest zijn. De naam perkament is in ieder geval van Pergamum afgeleid. Toen het perkament was uitgevonden ging men van boekrollen over op het maken van boeken, die opengeslagen konden worden, wat het opzoeken erg vergemakkelijkte.
Over een boekrol is sprake in Ps40:6-8 en Hb10:7. Met de boekrol die in deze teksten
vermeld wordt, kan geduid worden op het Oude Testament waarin de komst van de Messias
wordt aangekondigd. Anderen verstaan er onder de plannen van God zoals Hij die van eeuwigheid af had om zijn Zoon te zenden. Het zou dan gaan om een boekrol in figuurlijke zin.
De eerste gedachte ligt m.i. meer voor de hand. De genoemde gedeelten vermelden de gehoorzaamheid van Christus om Gods wil te doen en het verlossingswerk te volbrengen. Op5:1v.v. betreft de boekrol van Gods handelingen met betrekking tot deze aarde die uilopen op de regering van Jezus Christus55 . Hier in Zacharia gaat het om het oordeel over de zondaren onder Gods volk.

De afmetingen

Joodse uitleggers leggen een verband met de maten van het ‘heilige’ in de tabernakel en met die van het voorportaal van de tempel van Salomo56. Dit zou aangeven dat het oordeell wordt uitgevoerd naar de normen van het heiligdom of ook dat het oordeel begint bij het huis van God57.. Deze gedachte is interessant en niet verwerpelijk, maar vindt alleen steun in de beschrijving van de voorhal van Salomo’s tempel en de maten van het koperen altaar.
Absurd is de opvatting van Hieronymus dat hier aan de leeftijd gedacht moet worden waarop Jezus van Nazareth zijn dienst begon, namelijk 20 plus10 is 30 jaar58
E. Dennet legt eveneens het verband met de maten van de voorhal van de tempel van Salomo. maar hij brengt ze ook in verband met de maten van de tabernakel. Mijns inziens klopt dat laatste echter niet want de lengte van het grondvlak is 20 plankbreedtes en die breedte is anderhalve el, dat is dus 30 m59. Men kan hoogstens een gedeeltelijk een verband leggen met de aantallen planken die genoemd worden, waarbij we moeten bedenken dat de korte zijde slechts 8 planken bevat. Meer overeenkomst is er wat de voorhof betreft, want daar is sprake van respectievelijk 20 en 10 pilaren60

Vloek die uitgaat

Deze vloek is heel wat anders dan een vloekwoord zoals mensen dat helaas uiten. Zij vragen aan God om hen te verdoemen. Gelukkig verhoort God dit ‘gebed’ niet als de mens zich bekeert. Anderzijds is het wel zo dat God niet alleen zegent, maar ook de vloek brengt over hen die Hem verwerpen61. Dat betreft dan de eeuwige vervloeking voor de goddelozen, maar -zoals gezegd-als gelovigen gaan we niet vrijuit wat Gods tuchtiging in dit leven betreft als we verkeerd doen.
In dit zesde gezicht gaat het om een vloek die de afvalligen in Israël treft vanwege hun wetsovertreding. Denk hierbij aan de vloeken opgetekend in Lv26:14-39; Dt27:11-26 en 28:15-6862.

Over het ganse land

Sommige vertalingen hebben hier staan ‘de gehele aarde’, wat wereldwijd zou kunnen betekenen, maar de weergave met ‘land’ waarbij het land Israël bedoeld zal zijn en wel speciaal Juda, verdient de voorkeur net als in 5:6. Dit vooral omdat er sprake is van ieder die vals zweert bij de naam van de Heer. Die uitdrukking kan moeilijk slaan op heidense volken.

Stelen en vals zweren

De vraag is waarom deze beide zonden worden genoemd en wat het verband tussen die twee is. Sommigen hebben opgemerkt dat er van elke tafel van de wet een zonde als voorbeeld is genomen en wel de middelste van elk. Het vals zweren63 bij de naam van God behoort tot de verboden van de eerste tafel (het derde gebod) als een zonde tegen God. Het stelen behoort tot de zonden waarop de tweede tafel betrekking heeft (het achtste gebod) en is een zonde tegen de naaste64. Wel is het dan wat vreemd dat de zonde tegen God niet het eerst genoemd wordt. Douma veronderstelt dat het om heimelijke diefstal gaat waarbij de dief zich mooi en vroom voordoet en brengt het kwaad dus in verband met onwaarachtigheid en ziet er dus ook een kwaad in dat met de verboden van de eerste tafel verband houdt65. Zijn betoog is echter nogal gekunsteld. Mogelijk kiest God juist deze twee zonden omdat het volk zich daaraan heel sterk schuldig maakte en maakt66. In ieder geval laat Nh5 zien hoe de rijken onder het volk hun arme volksgenoten uitbuiten.
In het licht van Jk2:11 moet trouwens gesteld worden dat het overtreden van één gebod een overtreden van de hele wet inhoudt67.

Houtwerk en stenen

Dat naast het houtwerk ook de stenen genoemd worden duidt op radicale vernietiging. Vergelijkhierbij Lv14:45.

Het zevende gezicht: de vrouw in de efa
Hoofdstuk 5:5-11

Hierop kwam de engel die met mij sprak, nader en zei tot mij: Sla toch uw ogen op en zie,
wat daar naar voren komt. Ik vroeg: Wat is dat? Hij antwoordde: Dat is een efa, die daar naar voren komt. Hij vervolgde: Zo zien zij er uit in het ganse land. En zie, het loden deksel werd opgelicht en daar zat een vrouw in de efa. En hij zeide: Dat is de goddeloosheid. Toen wierp
hij haar in de efa neer en wierp het loden gewicht op de opening daarvan. Toen ik mijn ogen opsloeg68 , zag ik en zie, twee vrouwen kwamen naar voren, met de wind in haar vleugels; zij hadden namelijk vleugels als van een ooievaar. En zij droegen de efa weg tussen hemel
en aarde. Toen vroeg ik de engel die met mij sprak: Waarheen brengen zij die efa? Hij antwoordde mij: Naar het land Sinear, om daar voor haar een huis te bouwen. Is dit gereed, dan zetten zij haar daar op haar plaats.

Dit gedeelte bevat:

  • de oproep van de begeleidingsengel aan Zacharia om zijn ogen op te slaan;
  • de vraag van de profeet en het antwoord van de engel dat het gaat om een efa;
  • het wegtillen van het deksel waardoor een vrouw in de efa zichtbaar wordt;
  • de verklaring dat de vrouw de goddeloosheid voorstelt;
  • het neerwerpen van de vrouw in de efa en het afsluiten ervan;
  • het verschijnen van twee vrouwen die de efa al vliegend meevoeren;
  • de vraag van Zacharia waar de twee heengaan;
  • het antwoord dat de efa naar het land Sinear gaat, waar de vrouw een plaats krijgt.

Dit zevende gezicht heeft veel overeenkomst met het zesde, want in beide gaat het om het optreden van God tegen een bepaald kwaad. Er is dit onderscheid dat het zesde gezicht handelt over het oordeel over de zondaars en het zevende de uitroeiïng van de zonde (afgoderij) betreft. Dit zevende gezicht wordt weer ingeleid met een dringende oproep van de engel die Zacharia steeds informatie geeft. Hij roept de profeet op de ogen op te slaan. Misschien was Zacharia nog onder de indruk van het vorige visioen en moet hij voorbereid worden op het aanschouwen van dit volgende gezicht. Het houdt zoveel in dat de profeet moet gaan kijken wat hem in een visioen zal worden voorgesteld. Voor het oog van Zacharia komt dan iets naar voren69 en hij vraagt onmiddellijk: ‘Wat is dat’. De engel verklaart dat het een efa betreft, d.w.z. een pot van een bepaalde maat die gebruikt wordt voor droge waren70 . Die pot geeft weer wat er in het ganse land gebeurt of wat het ganse land kenmerkt.

De efa zelf zou kunnen wijzen op kwaad dat met de handel te maken heeft71, maar het gaat vooral om wat er in de pot zit. Om dat te zien moet het loden deksel worden opgetild. Het kan zijn dat het deksel wordt opgetild om Zacharia erin te kunnen laten kijken of dat het deksel van binnenuit wordt opgelicht. Dit laatste is minder waarschijnlijk omdat er duidelijk sprake is van een loden deksel dat op de efa zit en dat deksel zou dan geen afdoende afsluiting geven. Als het deksel wordt opgelicht ziet Zacharia een vrouw. Een vrouw stelt in de regel een bepaald religieus stelsel voor zoals dat gestalte krijgt in een volk.In goede zin staat zo’n stelsel en zo’n volk dan in contact met God. Deze verhouding wordt met die van een huwelijk vergeleken waarbij God als de man en het volk als vrouw wordt voorgesteld. Er wordt dan toewijding aan God mee uitgedrukt. Zo wordt het volk Israël de vrouw van God genoemd.
In kwade zin gaat het om afwijking van God72. Toen Israël afviel, verviel het beeld van ‘de vrouw van God’, en werd het volk voorgesteld door een hoer73. Iets dergelijks treffen we ook aan in het NT wat de verhouding van Christus tot de Gemeente betreft. Ook de Gemeente wordt daar als vrouw voorgesteld en Christus als man74. In overeenstemming hiermee vinden we in Op.17 en 18 dat het afvallig christelijk systeem wordt aangeduid als ‘de grote hoer’.
Welnu dat laatste is bij deze vrouw in de efa ook het geval, want de engel verklaart daarop dat ze de goddeloosheid voorstelt. Ze wijkt dus af van God. Kennelijk wil de vrouw de kans waarnemen om uit de pot te ontsnappen, maar de engel werpt haar neer en sluit de pot weer met het loden gewicht.

Of de woorden ‘die daar naar voren komt’ slaan op het verspreiden van het kwaad, zoals Dennet oppert75, is de vraag. De goddeloosheid zit immers opgesloten in de efa en een ontsnapping en dus verspreiding wordt voorkomen. Deze uitspraak slaat dan ook eerder op het feit dat Zacharia de efa naar voren ziet komen en dat God met deze efa of pot gaat handelen.
Dit gezicht staat zeer sterk in verband met het vorige. Daar ging het over een ban die allen in het land zou treffen, die moreel kwaad deden. Hen die zondigden tegen de naaste. Hier gaat het om een kwaad dat specifiek een zonde is tegen de Heer, namelijk afdgoderij.
Dan komen er twee vrouwen naar voren met grote vleugels als van een ooievaar en de wind voert hen weg tussen hemel en aarde, d.w.z. hoog de lucht in. Hier zien we vrouwen die in tegenstelling met de vrouw in de efa, Gods wil uitvoeren. Zacharia kan ze zien gaan en vraagt waar deze vrouwen de efa heen brengen. Het antwoord luidt dat ze naar Sinear gaan en daar de vrouw op haar plaats zetten76.

Een verdere verklaring krijgt Zacharia niet, toch zal hij zo zijn gedachten over dit visioen gehad hebben. En we kunnen ons daar wel iets bij voorstellen. De geschiedenis van het volk begint ermee dat God aan Abram verscheen die leefde temidden van de afgoderij zoals Jz 24:14 aangeeft. Bij Abram en Izaak lees je niet van afgoderij, maar als Jacob in Haran geweest is blijkt de afgoderij in zijn gezin te zijn ingeslopen77.. Het gezin van Jacob komt in Egypte terecht en daar ‘hoereerden’ de Israëlieten, wat o.a. ook ziet op het dienen van de afgoden van Egypte78. De verlossing uit dat land betekende niet een verlossing van de afgoderij, want bij de Sinaï maakten ze een gouden kalf en in de woestijn zeulden ze hun afgoden met zich mee79.. In het land gebracht, vermengde het volk zich met de heidense bewoners en gaven zich ondanks de waarschuwingen van de Heer helemaal aan de afgoderij over80. Als tuchtiging voerde God het volk weg naar Babylon, in het land Sinear81 de bakermaat van de afgoderij. Maar zelfs zij die ontkomen waren aan de wegvoering stopten niet met dat gruwelijk bedrijf, zoals Jeremia zo indringend beschrijft82.

Het land was dus vol van afgoderij en het visioen van de efa geeft aan dat God met die afgoderij van het volk zal afrekenen83 of in principe al afgerekend heeft. Door dit visoen geeft God haast ironisch aan dat hij de afgoderij uit het volk en uit het land wegdoet en ze terugvoert tot het land waar ze thuis hoort en waar ze zich het eerst gevestigd heeft.
Veldkamp merkt kenmerkend op dat Israël eerst in ballingschap gegaan is en dat nu de zonde in ballingschap gaat84. En wel in Babel, net als Israël. Eenmaal zal ze daar geoordeeld worden, maar daar spreekt het visioen niet over, we vernemen dat in andere schriftplaatsen85 .
Wat Israël betreft weten we dat na de ballingschap zich nog wel diverse zonden onder het volk hebben voorgedaan, maar we lezen niet meer dat het volk – als volk- zich weer aan afgoderij heeft overgegeven. De boze geest van afgoderij is -om zo te zeggen – uit het volk weg gegaan maar ze is in principe teruggekeerd met nog ‘zeven’ andere en heeft van het volk bezit genomen86. Dan niet als heidense afgoderij, maar als pure menselijke hoogmoed en vrome huichelarij. We zien dat euvel als het ware gepersonifieerd in de farizeeën en sadduceen in de dagen van de Heer Jezus. Over hun kwaad spreekt de Heiland als over zuurdeeg en Hij duidt daarmee o.a. hun vrome huichelarij aan87. Deze leiders van Israël waren zo verblind, zo zelfingenomen, zo belust op macht en eer van mensen dat ze de Zoon van God naar het kruis verwezen. Dat was het ergste wat het volk doen kon!! In de gelijkenis van de wijngaardeniers heeft de Heer Jezus dat schrijnend getoond in het beeld van de eigenaar van de wijngaard die tenslotte zijn zoon zendt met de overlegging: ‘Zij zullen mijn Zoon ontzien’. Maar helaas, helaas, Israël ontzag de Zoon niet en eiste zijn kruisdood.
In de toekomst zal de afgoderij in letterlijke zin onder Israël en de volken terugkeren in de tijd van de antichrist en dan in heviger mate dan voordien ooit gebeurd is als namelijk de mens van de zonde zich in de tempel zal zetten en zich zal aanmatigen God te zijn88.
In de dagen van Zacharia dus geen vermelding van afgoderij, maar wel van a-morele zaken zoals stelen , vals zweren, oneerlijke rechtspraak89

Een efa:

Zoals gezegd is de efa een maat voor droge waren, voor koren. Voornatte waren gebruikte men de bath, die even groot was. Het is een maat voor dertig of veertig liter koren90 . Aangezien de efa een vrouw bevatte zal hier aan een grotere maat gedacht moeten worden, maar die wel het model van een efa heeft. In Ex. 16:36 wordt gezegd dat de efa 10 gomer bevatte. Daarentegen is in Ez45:11sprake van een grotere maat namelijk de homer die tien efa’s bevatte. Die grotere maat wordt hier echter niet genoemd, terecht merkt Lindsey op dat we hier aan een vergrote efa moeten denken zoals we in het vorige visioen een abnormaal grote boekrol zagen91
Zoals gezegd zou de efa ons in dit verband kunnen doen denken aan gemene praktijken op handelsgebied. Israël wordt in ieder geval vaak gewaarschuwd voor het bezit van tweeërlei weegstenen en tweeërlei efa92.
De vraag van Zacharia ‘wat is dat’ betekent natuurlijk niet dat hij een efa niet kende, maar dat de grootte van deze efa hem in de war bracht of dat hij naar de zin van de voorstelling vroeg.

Zo zien ze eruit…

Letterlijk staat er: ‘dit is hun oog’, de betekenis is: ‘zo zien ze eruit’93. Sommigen lezen : ‘ Dit zijn de zonden’ of ‘dit is de ongerechtigheidin het ganse land’94.. WiU geeft de zin weer met: ‘daarop houdt heel het land zijn blik gericht’. De betekenis van deze uitdrukking is moeilijk aan te geven.

Loden deksel

Letterlijk staat er: ‘de steen van lood’, daarbij wordt gedacht aan een steen die een put afsluit, dus aan een deksel95 . Het (ronde)loden deksel verhindert een verdere verspreiding van de afgoderij in het land. Zo is het ook wat de gemeente betreft . De Bijbel spreekt erover dat de afval in principe al aanwezig is. Er zijn -zo zegt Johannes- al vele antichristen geworden, maar de antichrist zelf is nog niet geopenbaard96, in overeenstemming daarmee zegt de apostel Paulus dat de verborgenheid van de wetteloosheid nu al werkt, terwijl de wetteloze, de zoon van het verderf, nog niet openbaar geworden is. Dat laatste is hieraan te danken dat er een tegenhouder is die de uitbarsting van de antichristelijke goddeloosheid nog tegenhoudt97

Vrouw goddeloosheid

Bij goddeloosheid hoeven we niet alleen aan afgoderij te denken, maar ook aan een zedeloos en a-moreel leven dat met de afgoderij verbonden is. Zie de noot hierboven over de efa.
Het volk is weggevoerd vanwege de afgoderij in het bijzonder die van Manasse98 en nu wordt de afgoderij weggevoerd uit het volk.

Twee vrouwen

Volgens sommigen komen de twee vrouwen uit de efa en stellen ze een ander kwaad voor dat uit het joodse systeem, voorgesteld door de efa, ontspringt. Ze zouden dan wijzen op bijgeloof en ongeloof zoals dat onder de Joden optrad en openbaar werd in de dagen van de Heer Jezus99. We staan sympathiek tegenover deze poging om de symboliek hier door te trekken en in de godsregering kan God bepaalde ontwikkelingen onder zijn volk gebruiken om voorafgaand kwaad te oordelen. Maar het lijkt ons toe dat dit wel vrij ver gaat en houden ons bij de eenvoudige verklaring dat God er voor zorgt dat de goddeloosheid uit het land wordt uitgebannen, welke voorzieningen Hij daarvoor dan ook moge treffen.

Vleugels als van een ooievaar

Israël is net als Nederland een woonplaats en een doortrekroute van ooievaars. Met dien verstande dat de ooievaar in noordelijke streken als het daar zomer is, zijn broedgebied heeft. In de winter trekken de ooievaars naar zuidelijke streken, ze verblijven dan bijv. bij het Hoela-meer in Noord-Israël. Dit meer is trouwens bijna helemaal drooggelegd, maar het gebied is nog wel zeer waterrijk. Een ander gedeelte van de ooievaars trekt vanuit Noord-Europa naar Afrika.
Volgens sommigen ziet de vermelding van de ooievaarsvleugels op onreinheid want ooievaars waren onrein. Dat lijkt ons echter te ver gaan. Er staat trouwens dat de vrouwen vleugels hebben als van een ooievaar.
Anderen denken juist gunstig over de vermelding van de ooievaar omdat zijn naam iets met lieflijkheid te maken heeft. Weer anderen denken met meer recht daaraan dat aan de ooievaar gedacht moet worden in verband met de verre afstand naar het noorden die de hij moet afleggen, alsook met de krachtige vleugelslag die het dier heeft100.

Het land Sinear

Over dit gebied wordt gesproken in Gn10:10; 11:2;14:1,9; Js11:11;Dn1:2 en hier in Zc5:11. Het is het gebied waar de goddeloze Nimrod zijn koninkrijk vestigde en waar later de toren van Babel gebouwd werd en dat vrijwel identiek is met Babylon.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies