Abraham is het grote voorbeeld van iemand die zijn vertrouwen op God stelt. Hij geloofde God onvoorwaardelijk. Op grond daarvan is hij gerechtvaardigd, dat wil zeggen: vrijgesproken van schuld. God zag hem als iemand die vrij is van elk kwaad.
Hij wordt de (geestelijke) vader van de gelovigen genoemd. Hij is de lijfelijke voorvader van de IsraÎlieten, zo u wilt: van de Joden, maar hij is de geestelijke vader van alle gelovigen, zowel van hen uit de Joden die geloven als van hen uit de volken die hun vertrouwen op God stellen. Het voorgaande wil niet zeggen dat Abraham geen inzinkingen gekend heeft en dat er niets op zijn leven zou zijn aan te merken, maar de enkele minpunten vallen in het niet bij de pluspunten. In het Nieuwe Testament worden die minpunten dan ook niet vermeld.
En hij geloofde in de Here
In Gn15:6 vinden we de eerste vermelding van het geloof van Abraham. God vertelt hem dat hij op zijn redelijk hoge leeftijd nog een zoon zal krijgen. Niet zijn knecht Eliezer maar die lijfelijke zoon zal zijn erfgenaam zijn. Dat niet alleen, maar zijn zoon zal een groot nageslacht krijgen, net zo talrijk als de sterren aan de hemel, waarnaar Abram in opdracht van God moet kijken. En dan volgen de zo bekende woorden: ‘En hij geloofde in de Here, en Hij rekende het hem toe als gerechtigheid”. Dat betekent dat God Abram rechtvaardig verklaart op grond van zijn geloof.
In de Brief aan de Romeinen en die aan de Galaten wordt hierover door Paulus gesproken om de boodschap te onderbouwen dat er redding is op grond van geloof en niet op grond van werken. Over die leerstellige kant gaat het in dit artikel niet, hoe belangrijk dat onderwerp overigens is. Het gaat om een belichting van het praktische geloofsleven van de aartsvader.
Door het geloof gehoorzaamde Abraham
De vermelding in Gn15:6 houdt niet in, dat Abram toen eerst in God geloofde. De werkwoordsvorm geeft dat volgens taalkenners al aan, maar het blijkt wel heel duidelijk uit de vermelding in Hb11:8: ‘Door het geloof gehoorzaamde Abraham toen hij geroepen werd, om uit te gaan naar de plaats die hij als erfdeel zou ontvangen; en hij ging uit zonder te weten waar hij komen zou.’ Stel je voor wat het voor iemand in die tijd betekende om zijn stamverband, zijn geslacht en directe familie te verlaten om te gaan naar een totaal onbekende plek. Je gaf de veiligheid van bescherming door je stam en door je familie op en je deed dan ook nog een sprong in het duister, want de toekomst was onzeker. Abram vertrouwde de Heer dat Hij alles wel zou maken en hij ging.
Onvolledige gehoorzaamheid, onvolledig vertrouwen?
Er komt nu een wolkje voor de zon. In Gn11:31 lezen we namelijk niet dat Abram zelfstandig en alleen met zijn gezin wegtrekt uit Ur, maar dat zijn vader Terah de leiding neemt en met zijn familie wegtrekt uit Ur en dat het hele gezelschap niet verder gaat dan Haran. Moeten we zeggen dat Abram niet volledig gehoorzaam is geweest? Hij heeft namelijk het huis van zijn vader niet verlaten en is niet gegaan naar het land dat de Heer hem wijzen zou. Hd7:3,4 werpt een verrassend licht op dit gebeuren. Stefanus geeft aan dat Abram een ontmoeting met God heeft gehad in MesopotamiÎ en dat God hem daar de opdracht had gegeven om weg te trekken. Stefanus sluit aan bij Gn11:31 met de vermelding dat Abram in Haran ging wonen. Maar dan volgt er een uitspraak die mogelijkerwijs aangeeft wat Abrams probleem geweest is om niet verder te trekken. Stefanus vervolgt namelijk met de mededeling dat God Abram verder geleidde nadat zijn vader was gestorven ….
Was Abram nog niet zover dat hij ‘zijns vaders huis’ kon opgeven (vgl. Lk9:59)? Of was het Gods bedoeling dat Abram moest of mocht wachten op de dood van zijn vader? We willen graag positief over Abram denken. Maar er staat dat hij het huis van zijn vader moest verlaten en dat heeft hij pas gedaan toen hij uit Haran trok.
Gehoorzaamheid van het geloof
God heeft Abram vrijgemaakt van de familiebanden en de vader van de gelovigen trekt verder naar het beloofde land. In Hb11:8 wordt het zo gezegd: ‘Door het geloof gehoorzaamde Abraham toen hij geroepen werd’. Over mogelijke onvolledige gehoorzaamheid spreekt dit vers niet. Het is een algemene regel dat het Nieuwe Testament de eventuele tekortkomingen van de oudtestamentische gelovigen niet vermeldt. Een uitzondering is wat in Rm11:2-4 van Elia wordt gezegd. Deze vermelding van het falen van de profeet is echter noodzakelijk voor het betoog van de apostel in dit gedeelte van de Brief aan de Romeinen.
Abram vertrouwde God niet alleen, hij gehoorzaamde Hem ook. Die twee zaken horen bij elkaar. De Schrift spreekt over ‘geloofsgehoorzaamheid’ (Rm1:5; 16:26). Als iemand zijn geloof op Jezus Christus stelt, dan houdt dat al gehoorzaamheid in, want de oproep: geloof het evangelie is niet een wens, maar een opdracht. Daarmee is het echter niet klaar: heel de weg van het geloof moet door gehoorzaamheid gekenmerkt worden. Wat een voorbeeld vinden we hier in Abraham. Gehoorzamen wij altijd?
Land niet onbewoond
Betekende de gehoorzaamheid van Abram een sprong in het duister? Menselijkerwijs zou je zeggen van wel. Maar als we de weg gaan die de Heer ons wijst, mogen we weten dat we goed te land komen. Toch was het een geloofsbeproeving voor Abram, zijn geloof doorstond die echter en in vertrouwen op God ging hij zijn weg. In Kanaän wachtte hem een nieuwe test. Het land was namelijk niet onbevolkt, de Kana‰nieten woonden er (Gn12:6, let op het woordje ’toen ‘). Abram liet zich daardoor niet uit het veld slaan. Hij bouwde voor de Heer een altaar waarbij hij Gods naam grootmaakte en hij spande er zijn tent, wat spreekt van vreemdelingschap. Hb11:6 geeft dat laatste als tweede bewijs van het geloof van Abraham. Door het geloof verbleef hij als vreemdeling in het land van de belofte.
Maar dan komt er een volgende beproeving.
Er ontstaat een hongersnood in het land (Gn12:10). Deze beproeving doorstaat Abram niet. Hij trekt naar Egypte en dat was niet het land dat de Heer hem aangewezen had. Hoewel er niet uitdrukkelijk staat dat Abram dat niet had moeten doen, geeft het verloop van de geschiedenis wel aan dat dit geen goede beslissing was. Hij komt in Egypte namelijk zwaar in de problemen. Zijn idee dat een Egyptenaar hem zou doden om Sara tot vrouw te kunnen nemen, getuigt niet van vertrouwen op God, maar van angst en vrees voor mensen. De halve leugen die hij aan Sara voorstelde, werkte precies anders uit dan hij dacht. In feite was dat te verwachten, want nu was de belemmering (in dit geval voor de farao) om Sara tot vrouw te nemen weggevallen. Als God niet ingegrepen had, zou hij Sara voorgoed kwijtgeraakt zijn. Uiteindelijk wordt hij door de farao het land uitgezet. Maar hij is er toch niet minder van geworden, zou je kunnen zeggen. Hij heeft van de farao een behoorlijk ‘smartengeld ‘ gekregen: een geweldige veestapel en een aantal slaven en slavinnen. Was daar ook Hagar, de Egyptische bij?
Laten we overigens niet hard over Abram oordelen in verband met deze episode. Wat brengen wij er praktisch gezien van terecht? Kennen wij geen kleingeloof, geen mensenvrees, geen halfslachtigheid en onoprechtheid….? Laten we de hand maar in eigen boezem steken en de les leren dat zoiets tot ons eigen nadeel is en er ons voor hoeden zo ’n weg te gaan.
Twee herdersvorsten te veel voor het land
Bij Abrams vertrek uit Haran is zijn neef Lot, de zoon van zijn broer Haran, met hem meegetrokken. Hij is om zo te zeggen een blok aan Abrams been. Als ze teruggekeerd zijn in Kanaän, blijkt het land niet genoeg voor hen tweeën op te brengen. Opnieuw wordt vermeld dat de Kanaänieten (en de Ferezieten) in het land woonden. Het land was bevolkt en dat verklaart het ruimtegebrek op die plaats.
Er ontstaat daardoor twist tussen de herders van Abram en die van Lot; gelukkig niet tussen de beide herdersvorsten zelf. Als de Kanaänieten en Ferezieten van die twist getuige zijn geweest, is het geen mooi getuigenis dat de herders geven. Dan blijkt de grootheid van karakter van Abram. was naar Kanaän gegaan omdat hij een roeping van God had. Lot had die niet. Toch laat Abram de keuze aan zijn neef. Deze kijkt ‘naar wat voor ogen is’ en kiest de vlakte van de Jordaan. Een vlakte die berucht was om de zedeloosheid van de bewoners. Lot trekt naar beneden en geestelijk gaat zijn weg in dezelfde richting. Abram trekt naar het gebergte en ondanks een paar tijdelijke inzinkingen gaat zijn weg bergopwaarts. Hij ontvangt opnieuw een bevestiging van Gods belofte. Net als in hoofdstuk 12:8 wordt er gesproken over zijn wonen in tenten en het feit dat hij voor de Heer een altaar opricht (Gn13:18). Bij Lot lees je daarvan nooit iets.