In het vorige artikel was als illustratie van het verschil tussen een sektarische en een niet-sektarische houding gewezen op Nm11. Daar bleek Mozes een veel ruimer hart te hebben dan Jozua, die activiteiten van Eldad en Medad in de legerplaats bekritiseerde
Wilt ge voor mij ijveren?
We kunnen ons de verontwaardiging van Jozua zo goed voorstellen. We zijn vaak net als hij. Als men niet voor honderd procent beantwoordt aan Gods Woord (of aan onze inzichten betreffende het Woord) dan is dat ongehoorzaamheid en die moet afgestraft worden. Komt een groep op een iets andere wijze samen dan wij in onze kerk of kring doen, dan moet de bijl erin.
Jozua krijgt echter de kous op de kop. Mozes bestraft hem met de woorden: ‘Wilt gij voor mij ijveren?’ Hé, Jozua ijverde toch voor de Heer ? Mozes onderkent echter een diepere drijfveer bij zijn dienaar. Hij ijverde voor zijn meester Mozes. Die was immers voor schut gezet door Eldad en Medad. En hij, Jozua, was de dienaar van Mozes, dus de oneer zijn meester aangedaan, kwam ook een beetje op hem neer.
Wat kijken we hier in een spiegel! Als het niet gaat naar onze inzichten (en die kunnen juist zijn, net als die van Jozua) dan voelen we dat als oneer onszelf, onze groep of onze voorgangers aangedaan. Natuurlijk, de eer van de Heer is er naar onze mening mee gemoeid en dat kan nog waar zijn ook, maar onze eer, de eer van ‘onze’ groep, staat voorop (zonder dat we het misschien doorhebben). En we treden met harde hand op. We stoten mensen die niet precies met ons in de pas lopen uit onze kerk of kring. We verbreken verbanden met gelovigen die we jarenlang hebben onderhouden, terwijl er van werkelijk kwaad bij die gelovigen geen sprake is.
Och, ware het hele volk des Heren profeten…
In plaats van Jozua gelijk te geven door Eldad en Medad te bestraffen, spreekt Mozes de wens uit dat heel het volk des Heren profeten mochten zijn, waarbij hij de kwestie van komen bij de tent der samenkomst of profeteren in de legerplaats, niet aanroert. Jozua had moeten opmerken, dat de Heer zelf Eldad en Medad niet bestraft heeft voor hun afwezigheid door hun niet van de Geest te geven. Hij gaf ze wel van die Geest en dat feit had Jozua wat moeten zeggen, maar het deed hem helaas niets. Jozua zag deze mannen niet als medestanders, maar als tegenstanders. Zo lopen ook wij gevaar gelovigen die ergens anders samenkomen, te zien als tegenstanders in plaats van als medestanders. We letten dan niet op wat God hun als zegen geeft. Ze zijn in onze ogen ‘niet helemaal’ gehoorzaam aan Gods Woord, maar dat is nog wat anders dan ‘helemaal niet gehoorzaam’.
Al met al betekent het bovenstaande niet dat de 68 oudsten dus net zo goed in het leger hadden kunnen blijven. Ieder van de 70 was er verantwoordelijk voor dáár te zijn, waar de Heer hem ontboden had.
Waar is voor ons de tent der samenkomst?
Voor de 70 oudsten was het geen probleem waar ze wezen moesten. De plaats waar de Heer hen ontboden had was de tent der samenkomst. ‘Verschil van uitleg” van Gods aanwijzing, verschil van inzicht of iets dergelijks speelde bij hen geen rol. Dat doet het bij ons wel als we de vraag stellen hoe en waar de Heer wil dat we samenkomen. Daarom werk ik het voorbeeld niet verder uit en ga ik niet in op de typologische betekenis van de tent der samenkomst.
Het gaat er nu alleen om dat ieder voor zichzelf in de Schrift moet nagaan wat de Heer over het samenkomen van gelovigen in de Schrift openbaart.
Iedere gelovige is er persoonlijk voor verantwoordelijk daar samen te komen waar de Schrift hem wil hebben. Niemand mag zeggen:’Ik kan gaan en staan waar ik wil, als ik het daar maar naar mijn zin heb’, of iets dergelijks. Nee, we moeten daar zijn, waar naar onze overtuiging de Heer ons hebben wil, zonder dat we daarmee andere gelovigen van ons afstoten of ze verketteren.
Wij hebben het hem verhinderd
Er wordt in het Nieuwe Testament een gebeurtenis vermeld, die enige overeenkomst vertoont met wat in Nm11 staat. We lezen namelijk in Mk9:38-41 en Lk9:49,50 dat de discipelen van de Heer Jezus iemand aangetroffen hebben die in de naam van Jezus demonen uitwerpt. In plaats van zich daarover te verblijden en de man te bemoedigen, hebben ze hem verhinderd door te gaan met zijn zegenrijke werk. Ze geven daar deze reden voor: ‘omdat hij ons niet volgde’. Wat die man deed, kon in hun ogen nooit goed wezen. Hun grootste bezwaar is niet dat hij de Heer niet volgt, maar dat hij hen niet volgde.
Heel herkenbaar, of niet soms?! De Heer berispt hen echter. Iemand die werkelijk een kracht doet in de naam van de Heer, zal niet gauw daarna smadelijk van Hem spreken. De discipelen moeten deze les leren: ‘Wie niet tegen ons is, is vóór ons’.
Die les moeten ook wij ter harte nemen. We kennen echter een andere uitspraak veel beter, omdat die meer in ons straatje past. Dat is de uitspraak: ‘Wie niet met Mij is, is tegen Mij’ (Mt12:30; Lk11:23). We vergeten dan dat het in dat geval gaat om de farizeeën die zeggen dat Jezus de duivelen uitwerpt door de overste van de duivelen. We zouden eens wat meer op de positieve uitspraken van de Heer moeten letten en bij de negatieve wat beter moeten nagaan waarop de Heer doelt.
De man die door de discipelen lastig gevallen werd, volgde de Heer niet in die zin zoals de twaalven dat deden. Moesten de twaalven hun roeping nu maar laten voor wat die was en er net als die man op hun eentje op uit trekken? Nee, zij moesten gehoorzaam zijn aan hun roeping.
Zo moeten ook wij de weg gaan die de Heer ons gewezen heeft. Dat geldt ook voor ons samenkomen en het vieren van het avondmaal. Wij hebben dat zo te doen als wij het in Gods woord gevonden hebben. Ieder is verantwoordelijk te handelen naar het licht dat hij heeft, maar laten we in contact met gelovigen ‘die een andere weg gaan’ eens wat meer letten op dat wat ons bindt dan op dat wat ons scheidt.