De eerste straatprediking in Amersfoort dreigde een flop te worden. Mijn oom en mijn neef hadden hun best gedaan om de aandacht van de mensen die aan de overkant van het plein voorbijliepen te trekken, maar zonder resultaat. Er bleef geen kip staan.
Maar toen ging br. Vink, die zich eerst achteraf opgesteld had, op de stoel staan. Zijn houding straalde rust uit en met zijn heldere, verdragende stem begon hij zijn toespraak zo: ‘Beste mensen onlangs was ik op bezoek in het kamp op ‘laan 1914′, u weet wel het voormalige concentratiekamp, waar nu de lui zitten die in de oorlog fout geweest zijn’.
Hij had het woord ‘concentratiekamp’ nog niet uitgesproken of de mensen aan de overkant bleven staan. Een paar liepen de straat over en het plein op waar we stonden. Anderen volgden en in een mum van tijd stonden er meer dan honderd mensen en dat aantal groeide steeds. Vink zei dat er geboefte in het kamp zat, maar ook mensen met zekere idealen die meenden dat Duitsland de oorlog zou winnen en er een betere wereld zou ontstaan onder leiding van Hitler en consorte ‘ Maar, zo vervolgde hij ‘ ze hebben op het verkeerde paard gewed’.
Daarna ging hij over op de toepassing, namelijk dat er duizenden mensen buiten het kamp lopen die ook op het verkeerde paard wedden. Ze menen dat de wereld erop vooruitgaat en er werkelijke vrede komt, maar ze wedden op het verkeerde paard. Werkelijke vrede is er alleen bij Jezus Christus….
Helaas werd mijn neef, die een zwak zenuwgestel had, overspannen en moest in een zenuwinrichting opgenomen worden. Daarop zei mijn oom tegen mij: ‘Jaap, je zult de stoel op moeten’. Zo gebeurde het dat ik mijn eerste straatprediking ging houden. Daarbij had ik van het optreden van br. Vink een belangrijk ding geleerd, namelijk om met iets actueel te beginnen. Ik las dan ook de krant door om te zien of er iets in het nieuws was dat ik kon gebruiken. Dat is iets dat ook voor andere toespraken van belang is.
Mijn oom werd zo enthousiast voor straatprediking dat hij vergunning aanvroeg voor omliggende plaatsen zoals Spakenburg, Hoevelaken en zelfs Veenendaal. We gingen daar op zaterdagavond heen. Spakenburg was heel apart, er stonden daar drommen mensen en de meesten in klederdracht. Er was niemand van de broeders die een auto had zo vlak na de oorlog dus waren we aangewezen op de bus. In Spakenburg was de bushalte voor een viskraam en als we teruggingen naar huis, kochten we daar een zure haring of een rolmops om onze droge keel te smeren. Zo werd het nuttige met het aangename gecombineerd.