De dood..een vijand. De dood gaat nog steeds rond in deze wereld en verslaat niet slechts zijn duizenden en tienduizenden (vgl 1Sm18:7), maar zijn miljoenen, ja zelfs zijn miljarden. De dood wordt een vijand genoemd; de mens is door zijn zonde gedoemd in de handen van deze vijand te vallen en hij leeft in angst voor de dood (1Ko15:26;Hb9:27 en 2:14). Dat laatste merk je niet bij iedereen omdat velen de stem van hun hart het zwijgen hebben opgelegd.
Een verslagen vijand
De dood slaat niet alleen toe in ‘het wereldse kamp’, maar ook onder gelovigen. Voor gelovigen is de dood een verslagen vijand en zij kunnen zingen: ‘Nu jaagt de dood geen angst meer aan, want alles, alles is voldaan. Wie door ’t geloof op Jezus ziet, die vreest voor dood en helle niet’.
Wel weten ze dat de in Christus ontslapenen voortbestaan in een gelukzalige toestand. Dat is voor hen een geloofsovertuiging die gebaseerd is op de Bijbel. Maar bij het verlies van een geliefde gaat het gevoel meespreken en de vraag over het bestaan na de dood komt boven. Ze willen erover spreken en als het ware voor hun gevoel in hun geloofsovertuiging bevestigd worden.
De troost van de Schrift
Voor de gelovigen is het van belang de Schrift aan het woord te laten. Dat geldt zowel voor de bevestiging van hun eigen overtuiging als voor de weerlegging van dwaalleringen als ze daarmee te maken krijgen.
Lk. 16:19-33 De Heer verkondigt, dat de arme Lazarus direkt na zijn sterven in een plaats van heerlijkheid is en een ereplaats bij Abraham inneemt. Dat het gaat om de toestand van doden blijkt, behalve uit Lk16:23, waar sprake is van ‘dodenrijk’, ook uit vers 31, want daar lezen we over ‘opstaan uit de doden’. Na de dood en vóór de opstanding bevinden de gestorven gelovigen zich dus in een gelukzalige toestand. Deze informatie over het dodenrijk wordt door de Heer Jezus met een bepaald doel gegeven, en wel om ervoor te waarschuwen dat als iemand in dit leven alleen maar leeft voor geld en goed – zoals de farizeeën deden(zie vs14)- zijn lot rampzalig is.
Als u een geliefde medegelovige hebt verloren, mag u zich laten vertroosten door wat de Heiland zegt aangaande Lazarus en wat geldt van alle gelovigen die zijn heengegaan: ze zijn in een plaats van heerlijkheid.
Lk. 23:43
Tegen de misdadiger op het kruis, die zijn schuld erkent en Christus belijdt als Heer, zegt de Heiland: ‘Vandaag zult u met Mijin het paradijs zijn’. Op drie woorden wil ik de nadruk leggen: op ‘vandaag’ ( of: ‘heden’); op ‘met Mij’ en op ‘het paradijs’. De Heer spreekt ten eerste niet over de verre toekomst, maar over heden. Dat wil zeggen over de toestand die zou intreden na het sterven van deze man. Van die toestand wordt geen uitvoerige beschrijving gegeven, maar hij wordt wel door een glorieus feit gekenmerkt, namelijk dat deze man daar’ met Mij’, dus met Christus zou zijn. In diens gezelschap kan het toch niet anders dan geweldig wezen ?!. Ten derde wordt deze toestand omschreven met de term ‘paradijs’ (voetnoot). Uit 2Ko12:4 weten we dat dat een plaats is waar geen woorden voor te vinden zijn om uit te drukken hoe heerlijk het daar is. Daar zijn onze ontslapen geliefden. We missen ze hier op aarde, soms is het gemis vreselijk schrijnend. Maar zij hebben het ontzaglijk goed; kan die gedachte ons niet ’het leed verzachten’?
Fp1:22, 23
Hier lezen we de uitspraak van Paulus: ‘Heen te gaan en met Christus te zijn is verreweg het beste’. Paulus weegt in dit gedeelte twee dingen tegen elkaar af: het blijven leven in het vlees en het sterven.
Over het sterven spreekt hij als over ‘heengaan’ of ‘ontbonden worden’, dat wil zeggen: losgemaakt worden van de banden die hem aan het lichaam binden. Deze uitspraak sluit volkomen aan bij het woord van Christus gericht tot de misdadiger op het kruis. Ook nu geen verdere omschrijving. De woorden ‘met Christus zijn’ zeggen voldoende.
Kortom: Onze in Christen ontslapenen zijn bij Christus in het paradijs en genieten daar de voorsmaak van de hemel, van de eeuwige gelukzaligheid. Ze hebben nog niet het geestelijke lichaam waarover 1Ko15:44 spreekt, want dat ontvangen ze pas bij de opstanding. Ze zijn daar in wat wel ‘de tussentoestand’ ’genoemd wordt. Ze zijn er wat hun ‘ik’ betreft en we spreken dan over ‘ziel’ of over ‘geest’ . Ze wachten nog op de volkomen toestand die na de opstanding intreedt, wanneer ze als volkomen mensen – ook wat hun lichaam betreft – de hemel met ons binnengaan.
Herkenning na de dood
Bij het heengaan van geliefden komt ook vaak de vraag op of we elkaar na de dood, en na de opstanding zullen ‘herkennen’. Bij de verheerlijking op de berg wisten de drie discipelen dat de twee mannen die bij de Heer Jezus stonden, Mozes en Elia waren. Dat houdt in, dat we in de hemelse heerlijkheid niet alleen hen herkennen die we op aarde gekend hebben, maar we zullen ook hen kennen, die we op aarde niet gekend hebben. Uit Lk16: 19-31 laat zich afleiden dat die herkenning er ook al direkt na de dood is.
De rijke man kende namelijk Abraham die hij n) minder zouden kennen dan we nu kennen. We mogen dus verwachten dat we onze familieleden, vrouw, man, kinderen herkennen. Dan zullen echter de aardse banden (bloed-, huwelijks-en verwantschapsbanden) geen rol meer spelen.
In de hemelse toestand zullen we ook een volmaakte kijk hebben op de daden van God. We zullen Hem rechtvaardigen in zijn wegen van behoud, maar ook in zijn wegen van oordeel. Dat houdt in dat we niemand zullen ‘missen’ en daar verdriet over zouden hebben. We kunnen ons dat nu niet indenken, maar het zal gelukkig wel zo zijn anders was de hemelse toestand niet volmaakt. We zullen dan kennen, zoals we gekend zijn. We zullen een kennis bezitten, die boven onze kennis op aarde uitstijgt.
Voetnoot: Dat is oorspronkelijk een Perzisch woord dat ringmuur betekent. Hert is overgenomen in het Hebreeuws en we komen het tegen in: Hg4:13; Pr2:5 en Nh 2:8 waar het in de Statenvertaling is weergegeven met ‘lusthof’. De nieuwe vertaling doet dat ook in Hg 4:13 maar geeft ‘bewaarder van de lusthof’ in Nh2:8 weer met ‘houtvester’ en spreekt in Pr2:5 over ‘park’.