‘Hoe gelovigen naar de Schrift mogen samenkomen…..’
Een lezer schreef ons dat hij in ons blad artikelen miste over de vraag ‘hoe gelovigen naar de Schrift kunnen en mogen samenkomen’. Hij preciseert dat nader als samenkomen ‘op de grondslag van de eenheid van de Gemeente’ waarbij de gelovigen ‘in alle eenvoud mogen voldoen aan de wens van de Heer, tot zijn gedachtenis samen t e komen’. Hij meent dat deze waarheid steeds meer gerelativeerd wordt.
In de gedachtengang van deze lezer kan ik me heel goed verplaatsen. De moeilijkheid is echter dat ‘het in alle eenvoud voldoen aan de wens van de Heer’ door ons zo ingewikkeld gemaakt is. In de loop van de jaren zijn allerlei regels ingevoerd waarbij de eenvoud van het samenkomen uit het zicht is geraakt. Om dat duidelijk te maken wil ik de bekende uitdrukking vergaderen op de grondslag van de eenheid van het Lichaam van Christus’ eens ‘tegen het licht houden’.
Lichaam en Huis
De normen van ons samenkomen liggen niet zo zeer verankerd in een paar voorschriften die we in het Nieuwe Testament vinden, als wel in de beelden die God gebruikt om aan te geven wathet wezen van de Gemeente is. Dat zijn in het bijzonder de beelden van het Lichaam van Christus en het Huis van God. .Wat het Lichaam aangaat: de leiding van het Lichaam berust bij het Hoofd, Jezus Christus; het Lichaam bestaat uit vele leden, die elk hun eigen functie hebben en de daarvoor benodigde bekwaamheden bezitten; die gaven moeten de leden vrij kunnen uitoefenen onder de leiding van de Heilige Geest; het Lichaam vormt een eenheid, en er is slechts één Lichaam (Rm12:1-8; 1Ko10:17; 1Ko12 en 14; Ef.2:16; 4:7-16; Ko2:18,19; 3:15).
Bij de voorstelling van het huis horen o.a. algemeen priesterschap (geen onderscheid tussen ‘geestelijken’ en ‘leken’; orde en tucht in verband met de heiligheid van God (zie Ef.2:19-22; 1Tm.3:14-16; 1Pt.2:4-9, vgl. Ps.93:5). Daarnaast beschrijft het beeld van ‘het huisgezin’ zoals dat in de eerste brief van Johannes naar voren komt een zeker zo belangrijk kenmerk, en wel de onderlinge liefde. Liefde naar God toe en naar elkaar toe. We hebben niet alleen uiterlijk te voldoen aan een aantal regels, maar ook de drijfveer om aan die regels te voldoen en degeest waarin we eraan voldoen is zijn van het uiterste belang. Anders vervallen we in een koud, orthodox ‘broederdom’.
De formulering:’Wij vergaderen op de grondslag van de eenheid van het Lichaam van Christus is dus niet volledig; ze zou moeten luiden: ‘Eén van de kenmerken van ons vergaderen is het tot uiting brengen van de eenheid van het Lichaam van Christus’
De grondslag of één aspect ervan?
Helaas heeft in de christenheid zo ongeveer ieder zijn eigen kerkformatie en kerkregels en er is dan ook een grote verdeeldheid. Maar ook zij die bovenvermelde karakterisering van de Gemeente wel als uitgangspunt nemen, zijn het niet met elkaar eens en bewandelen niet dezelfde ‘gemeentelijke weg’. Dat zit ‘m dus niet in het uitgangspunt, maar in de nadere uitwerking ervan. Het begint al met de uitdrukking ‘de eenheid van het Lichaam van Christus’. We verstaan er allemaal onder dat alle gelovigen leden van dat Lichaam zijn en met elkaar dat Lichaam vormen.
Vergaderen op ‘de’ grondslag van de eenheid van het Lichaam houdt dus in dat we in principe alle gelovigen aan het avondmaal ontvangen om door het deelhebben aan het ene brood aan die eenheid uitdrukking te geven (1Ko10:17). Het ‘in principe’ is toegevoegd omdat we ook te maken hebben met de heiligheid van het Huis van God en in de praktijk niet zonder meer elk lid van het Lichaam van Christus ontvangen. Als iemand namelijk in zonde leeft, ontvangen we hem niet ter wille van de heiligheid die kenmerk is van het Huis van God.
Maar ook met deze toevoeging zitten we nog niet op één lijn, want er zijn gelovigen die onder de eenheid van het Lichaam meer verstaan dan enkel de eenheid van de gelovigen. Zij menen dat het Lichaam ook een voorstelling geeft van de eenheid van gemeenten of vergaderingen, en zij trekken daaruit verstrekkende consequenties: volgens hen moet de eenheid van het Lichaam tot uiting komen doordat de vergaderingen een kring of een blok van praktische gemeenschap moeten vormen. Op zichzelf hoeven we daartegen ook nog niet te steigeren als we maar het woord praktisch eraan toevoegen en daarop alle nadruk leggen.
Het betekent dan dat we uit de kring van vergaderingen (die genoteerd staan in een adresboekje of adreslijst) gelovigen die ons bekend zijn, ontvangen zonder verder gesprek of navraag. We vertrouwen erop dat de vergaderingen op die lijst dezelfde normen handhaven als wij. De kwestie is echter dat velen er een principiële eenheid van vergaderingen onder verstaan, die door het ene Lichaam wordt voorgesteld. Men vormt dan een gesloten, afgescheiden kring van gemeenschap en men wijst gelovigen uit een andere kring af omdat ze niet ‘met hen’ in gemeenschap zijn, d.w.z. niet tot de vaste kring behoren. Dat is in wezen een sectarisch standpunt. Men brengt dan niet de eenheid van het Lichaam tot uiting.
Maar het Lichaam geeft geen voorstelling van de eenheid van plaatselijke gemeenten (en afgeleid daarvan: geen voorstelling van de eenheid van plaatselijke vergaderingen).
Nergens in de tien bijbelgedeelten waar sprake is van de Gemeente als het Lichaam van Christus wordt gesproken over de eenheid van vergaderingen, maar altijd alleen over de eenheid van gelovigen. Een ander gevolg van de gewraakte opvatting is, dat men de contacten verbreekt met een vergadering waar men ter plaatse over bepaalde zaken een andere opvatting heeft en die in praktijk brengt Hierbij doel ik niet op een praktijk waarbij men moreel (1Ko5) of leerstellig ((2Jh.) kwaad tolereert.
Deze perikoop wil ik besluiten met erop te wijzen dat de voorstelling van het Lichaam ook nergens in de Bijbel in verband gebracht wordt met het uitoefenen of erkennen van tucht.
Zijn we er nu?
Als we ‘de’ grondslag zo formuleren: We vergaderen op de grondslag van de eenheid van Lichaam van Christus, dat wil zeggen dat we alle gelovigen als leden van het Lichaam van Christus ontvangen, mits ze niet door kwaad gekenmerkt worden, waardoor we ze moeten weigeren terwille van de grondslag dat heiligheid het huis van God kenmerkt – zijn we er dan?Vallen we elkaar dan eensgezind in de armen? Helaas is dat niet zo. In de uitdrukking ‘niet door kwaad gekenmerkt’ zit namelijk een addertje onder het gras. De grote ‘Adder’, Satan, ziet kans op dit punt de gelovigen uit elkaar te drijven.
Dat zit ‘m hierin: de Bijbel veroordeelt niet alleen iemand die persoonlijk in moreel of leerstellig kwaad valt, maar stelt ook dat we geen gemeenschap met het kwaad van anderen mogen hebben. We drukken dat vaak zo uit: ‘verbinding met kwaad verontreinigt’. Vele broeders die (nu) gescheiden wegen gaan, onderschrijven die leerstelling en toch gaan ze gescheiden wegen. Het probleem zit t in de nadere precisering. Ten eerste gaat het om de vraag van welke aard zo’n verbinding moet zijn. De een laat het slaan op ‘actieve’ verbindingen, waarbij er een omgang is die iemand medeschuldig aan het kwaad van een ander doet staan; de ander trekt het veel verder door en beschouwt inactieve en indirecte verbindingen ook als verontreinigend.
Ten tweede wordt het woord ‘kwaad’ verschillend uitgewerkt. De een beschouwt ‘kwaad’ als immorele wandel (1Ko5) of valse leer (2Jh). De andere schakelt daar ook onder dat iemand een in zijn ogen onbijbelse kerkelijke of gemeentelijke weg bewandelt.
Over deze twee zaken wil ik het hier niet nader hebben. Ik wil ze alleen signaleren opdat men weet waar de knelpunten eigenlijk zitten en ik hoop dat men erover wil nadenken en mogelijk nog eens tot een uitwisseling en toetsing van gedachten zou komen.
Is dit artikel af? Nee, eigenlijk niet, maar ik laat de ‘afwerking’ eerst aan de lezer over met de bede dat God ons in deze tijd van verwarring duidelijk de weg zal wijzen die we te gaan hebben, in liefde en waarheid.