Onder de opname wordt verstaan de gebeurtenis die in een tweetal bijbelgedeelten wordt aangegeven. In de eerste plaats is dat Jh14:2,3: ‘In het huis van mijn Vader zijn vele woningen; als het niet zo was, zou Ik het u gezegd hebben,Ik ga heen om u plaats te bereiden. En als Ik ben heengegaan en u plaats heb bereid, kom Ik weer en zal u tot Mij nemen, opdat ook u zult zijn waar Ik ben’.
Hier staat zwart op wit dat de Heer de zijnen tot zich zal nemen. Dat is dus een opnemen van de aarde de terugkerende Heer tegemoet. De samenhang maakt duidelijk dat de bedoeling van deze opname is: de gelovigen in het Vaderhuis te brengen.
Het tweede gedeelte is 1Th4:16,17:
‘Want de Heer Zelf zal met een bevelend roepen, met de stem van een aartsengel en met de bazuin Gods nederdalen van de hemel; en de doden in Christus zullen eerst opstaan; daarna zullen wij, de levenden die overblijven, samen met hen in wolken worden opgenomen de Heer tegemoet in de lucht; en zo zullen we altijd met de Heer zijn.
Ook dit gedeelte spreekt ondubbelzinnig over een ‘opneming’. Dat er een opname van de gelovigen zal plaatsvinden, is dus een feit.
De hoop die verloren is gegaan
Er valt helaas nog een ander feit op te merken en wel dat veel christenen met dit gegeven geen raad weten. De prachtige belofte van de Heer speelt eigenlijk in hun geloofsleven niet de rol die de Heer ermee bedoelde. Niet ten onrechte heeft iemand dan ook eens aan een brochure over de opname de titel gegeven: ‘De hoop die verloren is gegaan.’ Dat wil niet zeggen dat men de betreffende bijbelgedeelten niet kende. Dat geldt zeker van Jh14:1-3, maar men ging de daar beschreven uitspraak toepassen op het sterven. Aan een sterfbed werd en wordt heel vaak Jh14:1-3 gelezen en in menige rouwadvertentie worden deze woorden vermeld. Nu is dat natuurlijk niet verboden en men mag er troost uit putten, maar we moeten wel beseffen dat deze tekst evenals 1Th4:16,17 niet zegt dat de christenen via de dood de Heer tegemoet gaan in de lucht en ze langs die weg in het Vaderhuis gebracht worden. Nee, deze gedeelten spreken over de persoonlijke terugkeer van Jezus Christus en over wat er dan gebeurt met de gelovigen.
Bij de dood komen er engelen om de overleden gelovige naar het paradijs te brengen (zie Lk16:23), maar bij de opneming komt de Heer Zelf om de zijnen tot Zich te nemen (zie 1Th4:16).
De Bijbel zegt ook duidelijk dat de gelovigen niet allen via de dood deze aarde zullen verlaten. Het Woord van God luidt:’Zie ik zeg u een verborgenheid. Wij zullen niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, bij de laatste bazuin, want de bazuin zal klinken, en de doden zullen onvergankelijk worden opgewekt en wij zullen veranderd worden. Want dit onvergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke onsterfelijkheid aandoen’ (1Kr15:51-53).
Als de Heer terugkomt zullen er dus nog levenden op aarde zijn en zij zullen in een mum van tijd veranderd worden.
Laat uw hart niet ontroerd worden
De belofte van de Heer wordt ingeleid met de woorden: ‘ Laat uw hart niet ontroerd worden’ Er moet een reden voor geweest zijn, dat de Heer zijn discipelen deze waarschuwing gaf. Die reden laat zich afleiden uit de woorden die volgen: ‘U gelooft in God, gelooft ook in Mij.’ De Heiland zou de discipelen verlaten. Hij had verklaard dat Hij nog slechts een korte tijd bij hen zou zijn en gezegd dat ze Hem zouden zoeken, maar dat ze niet konden komen op de plaats waar Hij heen ging. Het grote gevaar was nu, dat ze geschokt zouden kunnen worden in hun geloof. Zoiets was onder het volk Israël eens eerder gebeurd, namelijk toen Mozes de berg opgeklommen was en maar niet terug kwam (zie Ex32:1). Het volk sprak toen woorden die van ongeloof getuigden: ‘Deze Mozes… wij weten niet wat er van hem geworden is,’ en ze vervielen zelfs tot afgoderij.
De uitspraak die de Heer aan zijn waarschuwing toevoegt: ‘U gelooft in God, gelooft ook in Mij,’ moet uiteraard met zijn heengaan in verband worden gebracht. De discipelen zouden Hem niet meer zien. Hun geloof in Hem zou aan het wankelen gebracht kunnen worden, maar dat was helemaal niet nodig: ze geloofden immers in God die ze niet zagen… welnu zo moesten ze ook in de Heer geloven al zagen ze Hem niet meer omdat Hij naar de hemel was gegaan.
In het huis van mijn Vader zijn vele woningen
Vervolgens onthult de Heer wat Hij zal gaan doen. Hij zegt dat niet meteen maar verklaart wel dat er in het huis van zijn Vader vele woningen zijn. Het feit dat hun Meester spreekt over het ‘huis van mijn Vader’moet de discipelen (en ook ons) toch wel aanspreken?! Wat een intieme verhouding is er tussen de Zoon en zijn Vader. En hoe geweldig dat de Meester hen zo vertrouwelijk spreekt over het huis dat voor Hem zijns Vaders huis is. Dringt dat wel tot hen door?
Uiteraard moeten de woorden van de Heiland hun nieuwsgierigheid prikkelen, want wat hebben zij met die woningen te maken? Een tipje van de sluier wordt al opgelicht met de woorden dat er in het huis van zijn Vader vele woningen zijn. Er is dus niet alleen een woning voor de Meester, maar er zijn ook woningen voor anderen. Het huis van de Vader is geen eensgezinswoning, maar een appartementengebouw! Met de meeste stelligheid onderstreept de Heer zijn woorden. De discipelen behoeven er geen moment aan te twijfelen, als het niet zo was zou Hij het gezegd hebben.
Ik ga heen om u plaats te bereiden
De discipelen hadden al wel kunnen concluderen dat de Heer hun dit zo stellig verzekert omdat er ook een plaatsje voor hen in dat huis van de Vader zou zijn. En mochten ze dat nog niet door hebben dan helpen de daarop volgende woorden hen wel uit de droom: ‘Ik ga heen om u plaats te bereiden’. Het huis van zijn Vader zou ook het het huis van hun Vader zijn. Geweldig is dat en wij mogen zeggen dat het het huis is van Hem, die we Abba Vader mogen noemen.
Maar als er zoveel woningen in dat huis zijn, waarom moet de Heer dan plaats bereiden? Of de discipelen dat ook gedacht hebben, weet ik niet, maar veel christenen menen dat als mensen tot bekering komen er in het Vaderhuis woningen bijgemaakt worden. Dat kan echter nooit de bedoeling zijn, want er zijn vele woningen. De toegang tot de woningen was echter voor ons niet klaar. In die zin was er voor ons nog geen plaats.
De Heer doelt met het plaatsbereiden op het feit dat Hij door zijn dood op het kruis, zijn opstanding en hemelvaart de toegang tot het Vaderhuis zou ontsluiten. Hij zou de eerste Mens wezen die het Vaderhuis zou binnengaan. Zo zou het Vaderhuis opengesteld worden voor mensen, voor aardbewoners. Als er één Mens het Vaderhuis kon binnengaan dan kunnen er meer mensen die heilige vertrekken betreden. Maar… dan moet er wel wat met die mensen gebeurd zijn. Ze moeten verlost zijn van hun zonden. Op het kruis is daaraan in principe voldaan, maar wil een zondaar deel hebben aan de verlossing dan moet hij zich bekeren en geloven in Jezus Christus. De discipelen hebben dat later goed begrepen en aan de mensen verkondigd. De woorden ‘Ik ga heen om u plaats te bereiden’ hebben dus een geweldige impact: ze houden heel wat in!!
…kom Ik weer
We hebben al gezien dat de Heer de zijnen niet via de dood in het huis van zijn Vader brengt. Hij vervolgt zijn belofte namelijk met de woorden, dat als Hij heengegaan is en voor de zijnen plaatsbereid heeft, Hij zal terugkomen. Nee, Hij stuurt geen engel om ons thuis te halen, Hij komt Zelf. Hoogst persoonlijk haalt Hij de zijnen thuis. Dat laatste zit verankerd in de twee volgende uitspraken. Ten eerste in de verzekering dat Hij de zijnen tot Zich neemt.Hij komt niet bij hen op aarde, nee Hij neemt de zijnen tot Zich.
We bespraken al dat we dat de opname noemen. De tweede uitdrukking geeft het doel aan van de opname: ‘opdat ook u zult zijn waar Ik ben’. Hij zou naar de Vader gaan… in feite was dat niet vreemd voor hen. De Heer zegt immers dat ze wisten waar Hij heenging en dat ze de weg ernaar toe ook kenden. Op de ontkennende opmerking van Thomas dat ze niet wisten waar de Heer heenging – hij had dus slecht geluisterd – en de twijfelachtige vraag hoe ze dan de weg konden weten, geeft de Heer het zo bekende maar weinig begrepen antwoord, dat Hijzelf de weg, de waarheid en het leven is. De weg naar het Vaderhuis voert over Golgotha en is begrepen in Christus’ persoon en werk.
Wat een unieke verklaring sluit die de unieke belofte af!
Kunnen we zo maar opgenomen worden?
Natuurlijk roepen de woorden van de Heer verschillende vragen op. Zo kan de vraag opkomen of we dan zo maar met ons aardse lichaam het Vaderhuis kunnen binnengaan. We voelen al wel dat dat onmogelijk is, maar het wordt ook uitdrukkelijk gezegd in 1Ko15:50 met de woorden:‘<Vlees en bloed kunnen Gods Koninkrijk niet beërven’. In het volgende vers wordt dan onthuld dat we niet allen zullen ontslapen, maar dat we in een ondeelbaar ogenblik veranderd zullen worden. Die verandering houdt in dat ons vergankelijk lichaam onvergankelijheid zal aandoen en dat het sterflijke onsterflijkheid zal aandoen.
In Fl3:20,21 wordt dit nader aangegeven met de woorden:
‘Want ons burgerschap is in de hemelen, waaruit wij ook de Heer Jezus Christus als Heiland verwachten, die het lichaam van onze vernedering zal veranderen tot gelijkvormigheid aan het lichaam van zijn heerlijkheid, naar de werking van de macht die Hij heeft om ook alles aan Zich te onderwerpen.’
Let wel, we verwachten Jezus Christus als Heiland en niet als Rechter en als Hij terugkomt verandert Hij ons lichaam en wel zo dat het gelijkvormig wordt aan zijn eigen verheerlijkte lichaam.
Een andere vraag kan luiden wat er dan met de doden gebeurt die in Christus ontslapen zijn? Met dat probleem worstelden de gelovigen in Thessalonika. De Heer laat ze daarover niet in het ongewisse en onthult door de apostel Paulus dat de doden in Christus niet zullen achterblijven. Ze zullen namelijk opstaan en samen met levenden (die veranderd zijn) de Heer tegemoet gaan in de lucht.
Wanneer vindt deze opname plaats
Er zou ook een vraag gesteld kunnen worden naar het tijdstip van de opname. Ik wil daarop niet uitvoerig ingaan, maar volstaan met het antwoord dat de Schrift zelf geeft, het luidt tot viermaal toe:‘Ik kom spoedig.’ We lezen dat in Op3:11; 22:7,12,20. Laten we die teksten voor onszelf in hun verband lezen en overdenken.
Wat doet het ons?
De belangrijkste vraag die ik aan u en ook aan mezelf is deze:‘Wat doen ons nu de uitspraken die we hiervoor overdacht hebben?’ Laten we alle gedeelten die we gelezen hebben nu eens diep tot ons laten doordringen. Doet het ons wat dat de Heer aan zijn discipelen en via hen ook aan ons zo’n machtige belofte heeft gegeven dat we straks in het Vaderhuis zullen zijn? Bij onze Vader thuis, stel je voor! Doet het ons wat dat de Heer hoogst persoonlijk komt om ons op te halen en ons daar te brengen? Begint er van binnen iets te trillen? Eerlijk gezegd moet ik erkennen dat me dat lang niet altijd zo voor de geest staat. Toen ik aan dit artikel begon, heb ik dat dan ook aan de Heer beleden en Hem gebeden of Hij toch meer het geweldige van zijn belofte in mij wilde opwekken. Erom bidden?… prachtig!… maar ik ben daar zelf bij. Wil ik ook werkelijk ‘meehelpen’ dat dit gebed verhoord wordt? We kunnen namelijk veel van onze gebeden zelf verhoren of tenminste aan de verhoring meewerken. We zullen de woorden van de Heer in onze gedachten moeten oproepen en tot ons laten spreken.
Zullen we tot slot de Heer danken voor zo’n fantastische belofte, die op diverse plaatsen in de Schrift zo duidelijk wordt toegelicht?