‘Is iemand onder u ziek? Laat hij de oudsten van de gemeente bij zich roepen en laten zij over hem bidden en hem zalven met olie in de naam van de Heer’. In het verleden is er aan de redactie van de Bode de vraag gesteld of we niet eens wat kunnen schrijven over Jk5:14. Aan dat verzoek is tot nu toe niet voldaan. Nu bereikte mij persoonlijk onlangs een van een zieke de vraag hoe ze met dit gedeelte aan moet. Ik heb haar mijn gedachte meegedeeld, maar daar dit gedeelte ook in recente publicaties een rol speelt, leek het me goed toe er een artikel in de Bode aan te wijden.
Graag leg ik dit artikel ter beoordeling aan de lezers voor. Het gaat me er niet om de kwestie van ‘ziektegenezing’ in zijn totaliteit aan de orde te stellen. Ik beperk me tot een uitleg van het genoemde schriftgedeelte, met dien verstande dat ik eerst wil wijzen op het verschil tussen het uitoefenen van de gave van gezondmaking en genezing op gebed. Het is namelijk mijn ervaring dat dit onderscheid door weinig uitleggers gemaakt wordt en daardoor ont- staat er vaak een verwarde discussie
Gave van gezondmaking
Dit is een gave die God aan bepaalde leden van het Lichaam van Christus, de Gemeente, toevertrouwt. Blijkens 1Ko12:4-11 wordt deze gave, net als andere gaven, niet aan elk lid van de Gemeente gegeven. Uit Mk16:17-20 en Hb2:4 volgt dat een der-gelijke gezondmaking een teken is dat dient tot bevestiging van de evangelieprediking. Vervolgens laat zich uit Mt17:16-21 afleiden dat voor het uitoefenen van deze ’teken-gave’ geloof nodig is. Dat in de eerste plaats bij hem die de gave uitoefent. Anderzijds moet zo iemand ervan overtuigd zijn dat ook de zieke geloof heeft om gezond te worden. Dat laat zich althans (voorzichtig) concluderen uit Hd14:9, maar als er iets mis gaat, dan moet degene die de gave uitoefent, de schuld bij zichzelf zoeken en die niet op de patient leggen. Gaan we de verschillende plaatsen na waar sprake is van gezondmaking, dan zien we dat degene die deze gave heeft, de zieke iets gebiedt om te doen of dat hij een machtswoord gebruikt.
Genezing op grond van gebed
Onder genezing op grond van gebed verstaan we dat God iemand geneest als verhoring van een gebed dat door de persoon zelf of door anderen voor hem is opgezonden. Het mag duidelijk zijn dat het in Jk5:14 niet gaat om het uitoefenen van de gave van gezondmaking, maar om genezing op grond van gebed. In dit geval met als bijzonderheid dat de oudsten van de gemeente erbij betrok-ken worden. Over dat laatste zullen we het nog hebben.
Brief aan de twaalf stammen
Vrijwel algemeen wordt aangenomen dat de schrijver van de Brief van Jakobus de broer van de Heer is. Daar zou nog wel wat over te zeggen zijn, maar dat laten we rusten. In ieder geval is het een bekeerde Jood wiens denken sterk met het jodendom verstrengeld is en die zijn brief niet slechts richt aan Joden-christenen, maar aan de twaalf stammen in de verstrooiing. God gebruikt hem in eerste instantie ten behoeve van zijn volk Israël. Wij leren hem uit zijn brief kennen als een uiterst praktisch man die waardevolle dingen schrijft over ons leven, of we nu uit de Joden stammen of uit de heidenen.
Ziekte als gevolg van zonde
De vorige pericoop is van belang in verband met het vraagstuk of het in Jk5:14 gaat om een ‘gewoon ‘ ziektegeval of dat we te maken hebben met ziekte als gevolg van (een bepaalde) zonde. In het eerste geval kunnen we Jk5:14 onbeperkt toepassen als een gelovige ziek geworden is. Als de tweede uitleg juist is, dan is de toepassing beperkt tot die ziektegevallen waar er duidelijk een relatie met bedreven zonde(n) is. Om meteen maar duidelijk te zijn: dat laatste is mijn stellige overtuiging en ik zal proberen
aan te geven waarop die overtuiging stoelt.
Ten eerste wordt de relatie zonde-ziekte in het Oude Testament vaak naar voren ge!=bracht. We zien dat al in Gn12:17; zie verder o.a. Ps38:4; 39:8 – 14; 40:4,5. Het komt ook uit in het NT en wel in Jh5:14. De gedachte dat in een brief aan de twaalf stammen in de verstrooiing deze relatie tussen ziekte en zonde voorkomt, is dus niet uit de lucht gegrepen.
Als hij zonden gedaan heeft
In de tweede plaats geeft de tekst zelf reden om te veronderstellen dat het gaat om een ziekte die het gevolg is van persoonlijke zonde van de zieke. In vs15 is eerst sprake van het gebed om genezing en de belofte van genezing en pas daarna wordt voorwaardelijk gesproken over: als hij zonden gedaan heeft. De relatie tussen het ziek-zijn en gezondigd hebben wordt daar niet zonder meer gelegd, maar in vs16 wordt de volgorde omgekeerd. Daar wordt een oproep gedaan om de zonden te belijden en dan volgt de opdracht om voor elkaar te bidden met het oog op genezing.
Over het belijden van zonden wordt in vs15 helemaal niet gesproken, maar in vs16 wordt het als eerste genoemd en wordt door het woordje dus een verband verondersteld tussen de beide verzen. Deze verandering in volgorde mogen we niet over het hoofd zien.
Waarom de oudsten?
De door mij geopperde uitleg wordt gesteund door de vermelding dat de zieke de ‘oudsten ‘ van de gemeente bij zich moet roepen. Waarom per se de oudsten van de gemeente? Hebben zij meer geloof? Komt hun gebed ‘zwaarder ‘ over? Zoiets kan toch moeilijk verondersteld worden?! Als de patiënt echter ziek geworden is als bestraffing op zijn zonde, dan is het heel begrijpelijk dat de oudsten van de gemeente erbij moeten worden geroepen; zij hebben immers in de eerste plaats de zorg voor het welzijn van de kudde.
Een zonde niet tot de dood
Ook kan voor de tweede opvatting een be!=roep gedaan worden op 1Jh5: 16,17. Daar is sprake van bidden voor iemand die gezondigd heeft en het schenken van leven. Dat gedeelte is weliswaar erg moeilijk te verklaren wat betreft het onderkennen of iets een zonde tot de dood is, ja of nee, maar dat daargelaten: het gaat in ieder geval om bidden (tot herstel?!) voor iemand die gezondigd heeft.
Het zalven met olie
Ten slotte nog enkele praktische opmerkingen. Het zalven met olie kan en symbolische daad zijn, waarbij olie een beeld is van de Heilige Geest. Het kan ook bedoeld zijn als geneesmiddel bij een wond, denk aan de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. In Mk6:13 geeft de Heer de discipelen echter de opdracht alle (soorten) zieken met olie te zalven en dat pleit voor de idee van een symbolische handeling. Sommigen menen dat na de uitstorting van de Heilige Geest de werkelijkheid dit schaduwbeeld onnodig heeft gemaakt. Als symbool kan het echter nog zinvol zijn. Ik sluit me graag aan bij wat br. J.N. Darby daarover heeft opgemerkt en wel dat hij als de patiÎnt erom vroeg aan de wens van de zieke zou voldoen en dus het zalven zou toepassen.
Als er geen zonde in het spel is?
In het geval dat ziekte het gevolg is van zon!=de, zal de patiënt dus de oudsten van de gemeente bij zich roepen om voor hem te bidden Uiteraard moet hij dan zijn zonde belijden. De uitleg hierboven gegeven is voor mij echter niet zo dwingend dat ik durf te zeggen dat Jk5:14 alleen in geval van ziekte als gevolg van zonde mag worden toegepast. Het is en blijft niet meer dan een poging mijnerzijds om een verantwoorde uitleg te geven.
Het kan namelijk zo zijn dat een zieke niet overtuigd is van de juistheid ervan en om voorbede van de oudsten vraagt terwijl er geen relatie met zonde gelegd kan worden. Naar mijn overtuiging doen de oudsten er dan goed aan een dergelijk verzoek in te willigen, ook al hebben zij voor zichzelf een andere gedachte. We hebben namelijk in zo ’n geval rekening te houden met de overtuiging en het geweten van de patiënt. Geve God ons tact en wijsheid om in deze niet eenvoudige kwestie maar niet naar onze leerstellige overtuiging te handelen, maar ook gevoelvol en met begrip voor hen die een andere gedachte zijn toegedaan.