45 Al ging mijn levenszon ook plotseling schuil in het oosten

Mijn broer maakte me attent op het volgende. Hij sprak ergens in een vergadering en zijn onderwerp was ‘het Oosten’. Je kunt je afvragen of dat nu wel een onderwerp is, maar dat is het wel.

Hij gaf aan dat het Oosten de plek is waar de zon opgaat en dat die windrichting ons bepaalt bij God die als een zon is voor zijn volk en bij Christus, die zelfs de Zon der Gerechtigheid genoemd wordt. De uitspraak in Gn 2:8 dat de hof van Eden in het Oosten lag is een positieve vermelding, waardoor de verbinding tussen de hof en God als het ware wordt aangegeven.

Dit positieve aspect gaat echter verloren Uit Gn 3:24 volgt weliswaar dat de hof van Eden een uitgang of ingang had die naar het Oosten gericht was, maar de weg vanaf het Oosten werd echter afgesloten door cherubs met een flikkerend zwaard. Een negatieve vermelding dus.

Het negatieve aspect wordt versterkt in Gn 4:16. Daar staat dat Kaïn vluchtte naar het land Nod ten Oosten van Eden. Hij gaat wel naar het Oosten, maar hij ging niet het aangezicht van God zoeken maar ging van Hem weg.

Dit negatieve karakter wordt versterkt door de vermelding in Gn 11: 1, 2 dat de opstandige mens in het Oosten de toren van Babel bouwt. Nog meer teksten geven dit negatieve aspect aan. Heel sterk is Js 2:6 waar het Oosten getekend wordt als een plaats waar verkeerde beinvloeding van uitgaat.

Maar mooi is het om te zien dat als God de tabernakel laat bouwen die opgesteld moet worden met de ingang naar het Oosten. Denken we aan het eerst gegeven positieve aspect dan bepaalt ons dat bij God die een relatie met Israël heeft. Denken we aan het negatieve aspect dat door de zonde van de mens is ontstaan, dan roept God als het ware de mens die zich van Hem heeft afgewend weer tot Zich. Vervolgens wees mijn broer op Mt 2:1 dat degenen die kwamen om het kind Jezus te huldigen de wijzen uit het Oosten waren. Met de oproep om ‘het Oosten’ als beeld van het kwaad te verlaten en zich tot de Heer te wenden beëindigde de spreker zijn toespraak.

Daarna was het een tijdje stil en men wachtte op een broeder die een lied zou opgeven. Tenslotte zei er een: ‘ Broeders en zusters het was wel een moeilijk onderwerp, we zullen het wel niet allen begrepen hebben, maar laten we zingen lied 140 vers 3 ‘Al ging mijn levenszon ook plotseling schuil in het oosten’… Dit uiteraard uit de oude bundel!

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies