1-Samuël 1:4 – PESTENDE PENINNA
Leedvermaak
Bij onze wandeling door het eerste boek van Samuël stuiten we weer op een negatief verschijnsel, en wel dat van ‘pesten’. Eerst had ik boven dit artikel willen zetten ‘leedvermaak..slechte zaak’, maar ik geloof toch dat ‘pesten’ beter weergeeft wat er aan de hand is. We lezen namelijk:’Haar mededingster echter (d.i. Peninna) tergde haar (Hanna) voortdurend om haar tot drift te prikkelen’ (1Sm1:6, zie ook vers 7) – en dat is toch werkelijk ‘pesten’, hoewel leedvermaak er ook een rol bij gespeeld zal hebben. Peninna vermaakte zich ermee dat Hanna kinderloos bleef. Ze ging echter verder en sarde haar zodat ze in boosheid zou losbarsten. Dat was pesten. Daarmee tippen we een heel aktueel onderwerp aan, want op de scholen neemt dit onder kinderen soms angstaanjagende vormen aan. Ouderen hebben er echter ook vaak een handje van, Peninna is er zo een.
Evenwichtig oordelen
Bij onze beoordeling van Peninna lopen we echter gevaar eenzijdig te zijn. Er is namelijk een verzachtende omstandigheid en daarvan spreekt vers 5. In het gezinsleven van Elkana wreekt zich namelijk het feit dat hij twee vrouwen genomen heeft en dat bergt de kiem van verdeeldheid en jaloezie in zich. Een man kan namelijk nooit twee vrouwen elk op dezelfde wijze liefhebben.
Bij Elkana komt dat ook duidelijk naar voren. Hij trekt Hanna voor en geeft haar een dubbel deel ‘want hij had Hanna lief’. Had hij Peninna dan helemaal niet lief? In ieder geval niet zo als Hanna, en Peninna merkte dat heel duidelijk. Het sarren van Peninna heeft dus een achtergrond en Elkana had daar mee schuld aan. Dat moeten we wel laten meespelen bij onze beoordeling van ‘de pinnige Peninna’. Dit is trouwens een les die we allemaal ter harte hebben te nemen. Ik lees maar al te vaak dat broeders en zusters fel veroordeeld worden om een bepaald gedrag, maar dat men totaal voorbij gaat aan de zaken die hen tot zo’n gedrag gedreven hebben.
Niet goed te praten
Al met al is het gedrag van Peninna echter niet goed te praten. Ze moest zich verheugen dat ze kinderen had en ze had medelijden moeten hebben met Hanna omdat die de kinderzegen miste.
Onder ons christenen mag zo’n wangedrag als van Peninna helemaal niet voorkomen. Wij worden als leden van het Lichaam van Christus opgeroepen ons te verblijden met de blijden en te wenen met de wenenden (Rm12:15; verg. 1Ko12:26).
Pesten moet onder ons taboe zijn en leedvermaak idem dito.
Wat deed Hanna?
In dit gedeelte zit toch ook een heel positieve les, want wat deed Hanna? Bruiste ze op en gaf ze Peninna van katoen? Nee, ze wordt wel in vers 6 de mededingster van Peninna genoemd, maar dat was ze niet echt. Peninna zag haar als een mededingster en behandelde haar als zodanig, maar Hanna deed er het zwijgen toe, maar dat met tranen terwijl ze het eten liet staan. Hanna vertoonde – zonder dat ze dat besefte – iets van de gezindheid van Christus, die ‘als Hij gescholden werd niet terugschold en als Hij leed niet dreigde’ (1Pt2:23).