1-Samuël 2:11
Hanna, wat moet dat worden met je zoon…
Hanna heeft haar zoontje naar Silo gebracht om hem aan de Heer af te staan. Ze had dat beloofd voordat ze dit kind kreeg en ze houdt haar belofte! De jonge Samuël zal een jaar of vier, vijf geweest zijn toen ze hem naar Silo bracht. Van Elkana lezen we dat hij na het brengen van zijn offerande terug ging naar zijn woonplaats Rama en uiteraard is Hanna met haar man mee gegaan. Wat zal het Hanna veel gekost hebben om haar kind af te staan.
Van Samuël lezen we deze prachtige beschrijving: de jongen was in de dienst des Heren onder toezicht van de priester Eli. Dat lijkt mooi, maar Hanna zal wel op de hoogte geweest zijn van het schandalige gedrag van de zonen van Eli, wat hun dienst bij de tabernakel betreft. Deze beide mannen hielden totaal geen rekening met de Heer en met de voorschriften aangaande de offers. In plaats van eerst het vet te offeren en hun deel te nemen van het toebereide vlees, namen zij direct een portie van het vlees en als een Israëliet daar wat van zei, bedreigden ze hem met geweld. Dat gebeurde maar niet een keertje, maar het was schering en inslag. Van dit gedrag zegt de Schrift: ‘Zo was de zonde van die jonge mannen zeer groot voor het aangezicht des Heren, want de mensen gingen het offer des Heren minachten.
Het kwaad was dus algemeen bekend en Hanna zal daarvan geweten hebben. Zal ze dan niet gedacht hebben: ’Wat moet dat worden met mijn kind’?. Was er niet alle kans dat Samuël ook de dienst van de Heer zou gaan minachten door het slechte voorbeeld dat hij zag?
Als we denken aan de wereld waarin onze kinderen of kleinkinderen opgroeien dan kunnen we ons ook wel afvragen:’Wat moet dat met ze worden’. De geschiedenis van de jonge Samuël kan dan een troost voor ons zijn. Ondanks zijn verkeerde omgeving groeide Samuël goed op, ja hij was zelfs in de dienst van de Heer. Hij was een kind van gebed voor zijn geboorte, maar Hanna zal ook ongetwijfeld voor hem zijn blijven bidden na zijn geboorte. Dat machtige ‘beschermmiddel’ mogen ook wij gebruiken.
We kunnen van Eli een heleboel negatieve zaken opmerken wat de opvoeding van zijn kinderen betreft, maar kennelijk heeft hij goed opgepast op Samuël. In dit stukje lezen we tot tweemaal toe dat Samuël de Here diende. Zijn kleding was daarmee in overeenstemming; hij droeg een lijfrok (Hebr. efod), een priesterkleed.
Eenmaal per jaar zag hij zijn ouders weer, want Elkana en Hanna gingen elk jaar op naar de tabernakel om een slachtoffer te brengen. Dan bracht Hanna een kleine mantel mee voor Samuël. Daarin kwam haar zorg voor haar zoontje uit.
Eli zegende Elkana en Hanna en gaf hen de zegenwens mee, dat de Heer hun in plaats van Samuël nog andere kinderen zou geven. En dat gebeurde. Hanna kreeg nog drie zonen en twee dochters.
Als wij God de eerste plaats geven in ons leven, blijft Hij (zoals we wel zeggen) niet onze schuldenaar, maar blijkt Hij een milde gever te zijn. Als Hanna al gedacht heeft: ‘Wat moert het worden met Samuël’, dan kon ze elk jaar zien dat het goed kwam met hem. Wat zal ze elk jaar blij en dankbaar naar huis zijn teruggegaan!