473 jrg xxx, xx-2002 Op stap door het eerste boek van Samuel 18 (6:10-7:1)

1-Samuël 6:10
KIJK NIET IN DE ARK
1Sm 6:10-7:1

De ark weer in Israël

De Filistijnen hebben de ark teruggestuurd naar het land Israël. Zoals ik al eerder schreef konden de Filistijnen niets met de ark en de Israëlieten niets zonder de ark. Maar het bezit van de ark brengt wel bepaalde consequenties met zich mee en dat zien we in bovenstaand gedeelte. Het brengt met zich mee dat de ark met respect behandeld moet worden en wel omdat de Heer zijn tegenwoordigheid aan dit voorwerp uit de tabernakel verbonden had.

De mensen van Beth Semes zien de ark geladen op een nieuwe wagen aankomen en ze zijn daar geweldig blij mee. Ze geven in eerste instantie de Heer de eer die Hem toekomt. Ze offeren de koeien namelijk als een brandoffer en gebruiken het hout van de wagen als brandstof daarvoor. Mooi is dat, maar dan gaat het mis. De mannen van Beth Semes ‘bekijken de ark’,.kennelijk moeten we daaronder verstaan dat ze in de ark keken, want dat ze de buitenkant van de ark zagen, konden ze niet voorkomen. Nee, ze wilden zien wat er in de ark was. Die nieuwsgierigheid werd de mensen van Beth Semes funest. God richtte een slachting onder hen aan en 70 man vonden de dood.

Wisten ze dat dat verboden was?

Was deze slachting onder de mannen van Beth Semes wel redelijk? Wisten ze dan dat zoiets niet mocht? Bij het vervoer van de ark op een wagen in de tijd van David werd Uzza de priester gedood toen hij de ark wilde opvangen toen die van de wagen dreigde te vallen. Het vervoer op een wagen was namelijk verboden. Duidelijk stond in de wet aangegeven dat de ark gedragen moest worden door de priesters. Bij de tweede poging om de ark naar Jeruzalem te brengen houdt David daar rekening mee, maar hij en vooral de priester Uzza hadden dit vooraf moeten beseffen ( zie Ex25:10-15; 2Sm6:1-14; 1Kr13:1-14; 15:1-15)

Maar lag dat met het kijken in de ark ook zo? Waar staat dat dat verboden was? Met zoveel woorden staat dat er niet, maar iedere Israëliet kon weten dat de ark indertijd geplaatst werd in het Heilige der Heiligen en dat daar niemand mocht komen dan éénmaal per jaar de hogepriester. Ze konden ook weten dat bij het vervoer van de ark in de woestijn deze met het voorhangsel bedekt moest worden (Nm. 4:5) en dat de ark niet aangeraakt mocht worden (Nm.4:15). Kortom: er waren genoeg aanwijzingen dat het zeker niet Gods bedoeling was in de ark te kijken.

Een les voor ons?

Zit in deze geschiedenis een les voor ons verborgen? Ik dacht het wel. Natuurlijk hebben wij geen ark, maar de les om met de heiligheid van God en zijn instellingen rekening te houden hebben we zowel in het OT als in het NT. Ik denk dan aan het avondmaal van de Heer. De Korinthiërs vergaten helemaal wat dit avondmaal inhield, dat het sprak van het offer van de Here Jezus. Ze maakten er een maaltijd van waarbij ze zich vol aten en behoorlijk aan de wijn waren en dan staat er in 1Ko10:27 dat ze om dit onwaardig gedrag door God bezocht werden met ziekte en dood. Ook voor ons geldt dus dat we met de heiligheid van de Heer rekening hebben te houden.

Een tweede les houdt meer verband met het kijken in de ark zelf. De ark is een voorstelling van de Here Jezus. Zoals in de ark de wet van de getuigenis verborgen lag, zo zegt de Heer profetisch in de Psalmen : ‘Uw wet is in mijn ingewand (of: in mijn binnenste ’(Ps.40:9). En in het NT wordt gezegd dat Christus gesteld is tot een genadetroon (Rm. 3:25), het oorspronkelijke woord kan ook weergegeven worden met verzoendeksel. Het lijkt me dan ook geoorloofd om het kijken in de ark dat de mannen van Beth Semes deden te vergelijken met het pogen van christenen om Christus te ontleden en als het ware na te gaan hoe Hij er ‘van binnen uitziet’. Men gaat dan zijn Godheid en zijn Mensheid ontleden. In de eerste vier eeuwen van het christendom heeft men zich daarmee bezig gehouden en allerlei dwaalleringen hebben zich toen ontwikkeld.

Ook vandaag wordt zoiets nog gedaan, bijv. door hen die willen nagaan hoe het kon dat Christus een zondeloze natuur had en die daar allerlei theorieën over opstellen. (zie voor de bespreking van een dergelijke benadering: Bode jrg 145 , nr. 4, blz. 14). Terecht heeft men m.i. in de beschouwingen van ‘de broeders’ een dergelijk optreden vergeleken met ‘kijken in de ark’ en daarvoor gewaarschuwd. Naar die waarschuwing moeten we ook in onze tijd luisteren.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies