474 jrg xxx, xx-2002 Op stap door het eerste boek van Samuël 19 (7:2-14)

1-Samuël 7:2
BEKERING EN HERSTEL
1Sm 7:2-14

Hou op met je beklagen

Hoofdstuk 7 bevat een aantal onderwerpen, die ik kort de revue wil laten passeren. Het begint met de inleidende opmerking dat de ark, die van Beth Semes naar Kirjath-Jearim is verplaatst, daar twintig jaar heeft gestaan en dat het volk God achtervolgde met klachten.

Tot God naderen is prachtig en Hij heeft altijd een geopend oor. Maar hoe moeten we dan tot God komen? Met klachten zoals Israël deed (afgaande op de NBG vertaling)? Dat kan moeilijk de bedoeling zijn. Roepen om hulp is prima, maar steeds maar je beklagen bij God is fout. Waarom klaagde Israël? Kennelijk was dat om de nederlaag die ze hadden geleden en om de overheersing door de Filistijnen. Maar in plaats van zich bij God te beklagen mochten ze zich wel eens afvragen waarom ze in deze situatie verzeild waren geraakt.

Ook wij lopen gevaar dat we ongelukkig zijn met onze situatie. Nu kunnen we in moeilijke situaties verkeren waar we niets aan kunnen doen, in dat geval mogen we God vragen om uitkomst en we mogen daarin volharden (Zie Lk18:1 v.v). Maar soms hebben we de penarie waarin we ons bevinden aan ons zelf te wijten en dan moet er eerst iets anders gebeuren. Samuël wijst daarop met de woorden: Indien gij u met uw gehele hart tot de Here bekeert…

Bekering is noodzakelijk

Dat moest gebeuren!! Die bekering moest daarin uitkomen dat ze de vreemde goden weg deden en alleen de Here gingen dienen, dan zou God hen redden uit de macht van de Filistijnen. Hoe zit het met ons hart? Heeft God het bij ons voor het zeggen of…dienen we bepaalde ‘afgoden’?. Ook voor ons geldt het woord van 1Jh5:21 “ Kinderen, wacht u voor de afgoden”. Dat zijn dan voor ons geen afgoden van hout en steen, maar zaken die ons van God aftrekken.

Denk aan verslaving aan alcohol, drugs, gokken, kijken naar sexprogramma’s voor de TV en dergelijke. Maar het kunnen heel onschuldig lijkende afgoden zijn. Sport bijvoorbeeld. ‘Koning voetbal’ kan bij ons op de troon van ons hart zitten. Onze hobby kan ons in de wurggreep hebben. Ieder van ons, ik ook, kent het gevaar van zijn eigen afgod wel…. Het is goed dat te beseffen, maar dan moet er ook wat gebeuren. Van de Israëlieten lezen we daarop deden de Israëlieten de Baäls en de Astartes weg en dienden de Here alleen.

Beseffen dat iets fout is, is één ding, maar we moeten er dan ook mee kappen. Israël deed dat . We lezen vervolgens dat Samuël voor het volk wil gaan bidden. Bidden en voorbede doen voor Gods volk is ook voor ons van belang. Het volk putte water en goot dat uit en het vastte op die dag. Kennelijk is dit uitgieten van water een symbolische handeling die met verootmoediging te maken heeft. Het vasten geeft aan dat ze zich op de Heer concentreren en zich bewust zijn van hun zonden, die ze dan ook voor God belijden. Prachtig voorbeeld voor ons om na te volgen als er dingen rechtgezet moeten worden.

Samuël nam een melklam en offerde het … als een brandoffer

Deze handeling geeft aan dat er met God en met zijn eer rekening gehouden werd. Een brandoffer werd in zijn geheel aan God geofferd. Niets ervan mocht door de mens gegeten worden. Het ging enkel om God dat te brengen wat Hem toekwam. Voor ons spreekt een offer uit de eredienst van Israël altijd van het offer van Christus. Als we herstel van de band met God nodig hebben dan zullen we moeten bedenken dat de Here Jezus zich als het volmaakte Lam aan God opgeofferd heeft.

Alleen op grond van zijn offer is er herstel mogelijk. Verder lezen we opnieuw dat Samuël bidt voor het volk. Onwillekeurig mogen we daarbij denken aan het feit dat de Heer Jezus onze Voorbidder en onze Voorspraak is bij de Vader als we gezondigd mochten hebben (zie 1Jh. 2:1 als ook Rm8:34).

Wat God deed… wat Israël deed

De Filistijnen beginnen de strijd tegen Israël. Nu geeft God zijn volk niet over in hun macht (zie het contrast met hoofdstuk 4), integendeel Hij treedt voor hen op en laat een donderbui op de vijand neerdalen.

De situatie tussen God en zijn volk is namelijk weer goed. Anderzijds zien we dat Israël door God ingeschakeld wordt en de vijand achternagaat en hem verslaat. Hier zien we weer het bekende feit geïllustreerd dat Gods handelen nooit onze verantwoordelijkheid uitsluit. We kunnen hierbij denken aan Ef. 6:11-20. Daar staat in vers 11 dat we ons moeten sterken in de Heer en in de kracht van zijn sterkte, maar vers 11 vervolgt met de oproep om de hele wapenrusting van God aan te trekken en vanaf vers 13 lezen we dat we die wapenrusting moeten gebruiken.

Erkenning van Gods hulp

Dit gedeelte eindigt met de vermelding dat Samuël een steen opricht en die de naam Eben-Haëzer geeft. Die naam betekent: tot hiertoe heeft ons de Here geholpen. Ze eren God. De steen is tevens een dankbaar getuigenis van die hulp. De hulp van de Heer gaat door want Hij zorgt ervoor dat Israël alle door de Filistijnen ingepikte steden met het daarbij behorend gebied op de Filistijnen kan heroveren. Als we de hulp van God in moeilijke situaties hebben ervaren, erkennen we dan met dankbaarheid dat Hij ons geholpen heeft en leggen we daarvan openlijk getuigenis af als de gelegenheid zich daartoe voordoet?!

Belangrijke lessen in dit stukje…toch !

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies