1-Samuël 7:15
LEIDERSCHAP IS NIET ERFELIJK EN GAVEN ZIJN HET OOK NIET
1 Sm 7:15 – 8:3
Samuël een voorbeeld
We kunnen rustig stellen dat Samuël een geweldig voorbeeld voor ons is van een toegewijde en trouwe dienstknecht van God, die nooit zijn eigen belang op de voorgrond stelde maar dat van God en van het volk van God.
We lezen aan het slot van hoofdstuk 7 dat hij richter over Israël was. Hij maakte jaarlijks vanuit Rama een rondreis langs Bethel, Gilgal en Mizpa. Hij bleef dus niet maar in Rama zitten waar hij woonde en waar hij een altaar voor de Heer gebouwd had. Nee, hij trok erop uit om zijn taak goed te kunnen vervullen. Hij was dus ook ijverig. Zijn wij dat ook ?
Voorzichtigheid geboden
Als hij oud geworden is, stelt Samuël zijn beide zonen aan tot richters. Deze handelwijze – ik zeg het onder voorbehoud – roept bij mij de vraag op of dit wel zo verstandig was en of God dit wel zo bedoelde. Ik druk me zo uit omdat we erg voorzichtig moeten zijn met kritiek te uiten op een dienstknecht van de Heer aan wiens toewijding we niet tippen kunnen. Als ik een vraagteken(tje) zet bij de handelwijze van Samuël, dan doe ik dat op grond van de volgende overwegingen die elk voor zich niet doorslaggevend zijn , maar die gezamenlijk toch een bepaald beeld oproepen:
(a) We lezen in Ri 2:16 dat de Heer richters verwekte. Paulus drukt zich in overeenstemming hiermee ook zo uit in zijn toespraak te Antiochië (zie Hd. 13:20). Daaruit concludeer ik niet zonder meer dat daarbij elke menselijke aktiviteit altijd uitgesloten of zelfs verboden was, dat blijkt namelijk uit de aanstelling van Jefta. Daar treedt een menselijke activiteit bij op, want Jefta wordt door de oudsten van Gilead gevraagd om richter te worden. Blijkens Hb11:32 wordt hij echter wel degelijk door Golf als zodanig erkend. Maar..dit is het enige geval waarvan dit vermeld wordt. Van de zonen van Samuël lezen we in ieder geval niet dat God ze tot het richterschap roept . Ook lezen we niet dat dat Samuël een opdracht krijgt om iemand tot richter aan te stellen;
(b) In het boek Richteren lezen we nooit dat God een zoon van een richter tot richter aanstelt of laat aanstellen. God verwekte ook pas een richter als de toestand van het volk daartoe aanleiding gaf. Er was niet een aaneengesloten richterschap. Dat is nu juist wat het volk tegen het richterschap had. Ze wilden een koning met een staand , dus paraat leger die hen zou verdedigen als de vijand zou aanvallen.
(c) Merkwaardig is ook dat Samuël zijn beide zonen tot richters aanstelt. Behalve in het bijzondere geval van Barak en Debora lezen we nooit dat God een tweehoofdig richterschap in het leven roept;
(d) Dan zitten we met het resultaat van deze handeling van Samuël. Dat resultaat kunnen we moeilijk positief noemen. We lezen namelijk dat de zonen van Samuël niet in de voetsporen van hun vader treden. En dat is een van de redenen dat het volk om een koning gaat vragen (zie 1Sm8:1-3). Nu zou je kunnen zeggen dat Samuël dat ook niet kon voorzien, maar …kende hij zijn zonen dan niet? Ze waren toch zo jong niet meer! Er komt nog bij dat hij in zijn afscheidsrede tegen het volk zegt: ‘Zie mijn zonen zijn bij u’ (1Sm12:2). Toen kon hij toch weten dat het met zijn zonen niet goed zat.
Dit zijn enkele afwegingen die mij er toch wel toe brengen om de aanstelling van de beide zonen door Samuël als een negatief punt in zijn overigens schitterende levensloop te beschouwen
Leiderschap is niet erfelijk
Nu is deze geschiedenis, net zoals alles wat in het OT staat opgetekend, tot onze lering geschreven en zonder Samuël hard te vallen, denk ik dat we uit deze geschiedenis kunnen leren dat leiderschap niet erfelijk is. Een funktie, zoals bijvoorbeeld het koningschap, kan erfelijk ingevuld worden, maar dat zegt niet dat de erfgenaam de bekwaamheden voor die funktie heeft. We zien dat ook als we de geschiedenis van de koningen van Juda nagaan.
Dat heeft ons als mensen in het algemeen, maar in het bijzonder als christenen iets te zeggen. Als ouders goed kunnen leren en we een behoorlijke positie in de maatschappij verworven hebben, dan verwachten we dat vaak ook van hun kinderen. Dan leggen ze de lat voor hen vaak te hoog. Ze kiezen bijvoorbeeld een opleiding voor hen of stuwen hen in een richting die voor hen te hoog gegrepen is wat tot grote teleurstelling kan leiden bij de ouders, maar wat ernstiger is, ook bij de kinderen. Denk bijvoorbeeld aan het niet kunnen volgen van een bepaalde opleiding met als gevolg het moeten switchen naar een lagere.
Gaven zijn niet erfelijk
Als christenen kunnen we in dit opzicht ook falen. Zelf nemen we bijvoorbeeld een bepaalde positie in te midden van gelovigen. We kunnen bepaalde gaven uitoefenen tot opbouwing van het lichaam van Christus en we verwachten dat dan vaak ook van onze kinderen en lopen gevaar ze in een bepaalde richting te willen stuwen. We doen een bepaald werk, denk aan kinderwerk,kampwerk het vervullen van spreekbeurten, enz. en we verwachten dat onze kinderen daarvoor ook de nodige capaciteiten zullen hebben, maar dat hoeft helemaal niet het geval te zijn.
Ook kan het gebeuren dat de gelovigen in een bepaalde gemeente van jongere broeders en zusters verwachten dat ze dezelfde capaciteiten hebben als hun ouders. Ze laten dat soms al te duidelijk merken. Maar wanneer deze jongeren niet de bekwaamheden van hun ouders hebben of nog niet geestelijk zover gegroeid zijn, legt men een last op hen waardoor ze gefrustreerd kunnen raken.
Overschatting van de bekwaamheden van jongeren komt bij ouders en bij de gemeente voor, laten we op onze hoede zijn om niet in die fout te vallen. Natuurlijk mogen we wel proberen te ontdekken wat de bekwaamheden van onze kinderen zijn en ze stimuleren die bekwaamheden te ontwikkelen, maar de les van deze geschiedenis van Samuël mag toch in elk geval wel wezen dat we bedenken dat leiderschap en het bezit van gaven niet erfelijk zijn en we daarvan dus niet automatisch uitgaan.