509 Tentevangelisatie De Blijde Boodschap 4 art. B.E. 1993

In een leerboek voor godsdienstonderwijs op de middelbare school werd van de (zogenaamde) ‘vergadering van gelovigen’ gezegd: ‘Ze evangeliseert niet, dus is ze gedoemd uit te sterven.’ Bij het lezen van zo’n uitspraak kun je haast een glimlach niet onderdrukken, want sinds deze woorden werden geschreven, zijn er in ons land meer ‘vergaderingen’ ontstaan en is in veel gevallen het aantal bezoekers per vergadering toegenomen.

Nu is het misverstand misschien hieruit te verklaren, dat de schrijver van bedoeld boek ergens in de lectuur van ‘de broeders’ de uitspraak gelezen heeft: ‘de gemeente (vergadering) evangeliseert niet’ en deze uitspraak verkeerd begrepen heeft omdat hij niet heeft gelet op het verband waarin ze werd geplaatst. Tegenover stellingen als ‘de kerk leert’, ‘de kerk evangeliseert’ enz. is als correctie inderdaad wel aangevoerd dat niet de kerk leert, maar dat de kerk geleerd wordt door de leraars die God aan de kerk geeft. Zo is het ook niet de kerk die evangeliseert, d.w.z. de gemeenschap als zodanig, het zijn de evangelisten die dat doen. Natuurlijk geruggesteund door de medegelovigen met gebed, financiële ondersteuning of andere hulp bij het brengen van de boodschap. De tekst van het leerboek is later gelukkig gewijzigd. Deze formulering gaf beslist een verkeerd beeld, want vanaf het ontstaan van ‘de broederbeweging’ is men ijverig geweest in evangelisatiewerk. Men deed aan straatprediking, verspreiding van traktaten, evangelieverkondigingen in lokaliteiten en niet te vergeten aan zondagsschoolwerk.

In ons land deden de ‘broeders’ sinds het eerste kwart van deze eeuw ook aan geregelde tentevangelisatie. Dat gebeurde door de broeders H.Kruithof, J.H.J.Fijnvandraat, F.W.Baksteen en J.Siegelaar, later geassisteerd door P.Ravensberg en C.J.Vink. Van hun arbeid gaven ze verslagen uit en daar wil ik graag het een en ander uit overnemen om een beeld te geven van wat er zoal gebeurde. Buiten op de omslag van deze verslagjes stond een afbeelding van een grote tent, en het eerste verslag heeft daar als tekst bij: Zaait aan alle wateren. Dat was het doel: het evangelie brengen waar het maar kon. Dit verslag vertelt hoe br. Kruithof in de maand augustus van 1927 met een gehuurde tent in Harlingen begon te evangeliseren. Er konden zo’n 500 mensen in de tent, en de vraag was niet of de tent wel vol zou stromen, maar of er sowieso wel luisteraars zouden komen. De belangstelling was echter overweldigend. Velen moesten zich met een staanplaats tevreden stellen. Zelfs stonden er mensen buiten. Van Harlingen ging men naar Leeuwarden. Daar was het bezoek wat minder, maar er kwamen toch behoorlijk wat mensen en dat uit totaal onkerkelijk milieus.

Enkele zielen vonden vrede

De gehuurde tent was van niet al te beste kwaliteit. Als het erg regende, viel er net zoveel water binnen als buiten. Toen op een donderdagavond naar aanleiding van Hooglied 1 over de liefde van Christus werd gesproken lekte het verschrikkelijk, maar in plaats van weg te lopen staken de mensen eenvoudig hun paraplu op en bleven zitten luisteren. De broeders besloten een andere, grotere tent te huren om daarmee naar Groningen te gaan. Deze tent bood plaats aan duizend mensen en op één van de avonden waren er zelfs twaalfhonderd. Enkele zielen [zo schrijft br. J.H.J.Fijnvandraatl vonden vrede door het geloof in Christus en velen werden door het Woord gediend. Van Groningen ging de tocht naar Almelo. Niet direct vlak bij de deur, maar de keuze van een standplaats zal ook wel afgehangen hebben van contacten die er waren. in latere jaren ging men systematischer te werk en evangeliseerde men in een bepaald rayon.

Het bezoek in Almelo was minder, maar de Heer zegende zijn Woord doordat verscheidene tentbezoekers tot bekering kwamen. Een zinnetje in dit eerste vers verdient wel onze aandacht: Hoewel het zeer zeker goed is niet in de eerste plaats te zien op de vruchten van de arbeid, maar op de Heer, vertrouwende op Zijn belofte dat Zijn Woord niet ledig tot Hem zal wederkeren, maar voorspoedig zal in hetgeen waartoe Hij het zendt, en doen zal hetgeen Hem behaagt, is het toch heerlijk en bemoedigend, wanneer de Heer in Zijn goedheid ons iets van de vruchten toont. We kunnen dat ook zo uitdrukken: De Heer laat ons net zoveel vrucht zien dat we niet ontmoedigd worden en net zo weinig dat we niet hoogmoedig worden. Die stelregel gaat echt alleen op als wij er niet de kantjes van aflopen, maar met volle toewijding evangeliseren.

We hingen aan hun lippen

In mei 1928 werd een tweede campagne begonnen, met weer een andere tent. Deze kon 800 bezoekers bevatten. Men koos als standplaats Heerenveen. Het was nog wat vroeg in de tijd en het publiek moest kou en storm trotseren om te komen luisteren. Toch kwam er een flink aantal bezoekers. Het verslag vermeldt hoe de jeugd direct bij de opbouw al belangstelling toont, al gauw begint te helpen met banken sjouwen en daarna ook de kindersamenkomsten bezoekt. Het jonge volkje luistert goed, soms zelfs met gespannen aandacht. Dat hangt natuurlijk af van de verteller. Zelf heb ik als kind een paar van zulke tentsamenkomsten meegemaakt en daar mijn oom J.H.J.Fijnvandraat en br.Baksteen (‘ome Frits’) horen vertellen. Het waren meesterverteliers en we hingen aan hun lippen. Van de kinderliederen uit die tijd waren de aanspraak en de inhoud nogal ‘ouwelijk’zeggen wij nu. Wat denkt u bijvoorbeeld van dit lied: Kinderen, wilt gij ruste vinden? Jezus geeft ze, Hij alleen! Die aan ’t kruishout droeg de zonden voert u naar de rustplaats heen.

We mogen wel blij zijn, dat in later tijd veel meer aandacht aan het kinderlied is geschonken. Men moest zich echter behelpen met wat er was, en gezien het aanbod was datgene wat men gebruikte nog niet eens zo slecht. Aan het eind van de kindersamenkomst kregen de kinderen een boekje mee zodat de ouders thuis ook nog met de boodschap in aanraking kwamen als ze zelf niet in de avondsamenkomst wilden komen. Wanneer de tent werd afgebroken, reisden de broeders per trein naar de volgende standplaats, waarbij ze soms door een schare kinderen tot aan het station werden vergezeld.

Naar Drachten

Te Heerenveen werd ook begonnen met straatprediking. Men deed dat in de namiddag voor de mensen die van het werk naar huis gingen. Een paar liederen zingen, een korte toespraak, nog eens zingen en eventueel nog een tweede of derde boodschap. Onderwijl werden er traktaten uitgedeeld en uitnodigingen voor de avondsamenkomsten in de tent. Van Heerenveen ging de reis naar Drachten. We moeten ons van zo’n verhuizing niet een te geringe voorstelling maken. Het afbreken van een dergelijke grote tent en het vervoer ervan was geen kleinigheid. In Drachten trof men goed weer en weinig wind. De opbouw verliep voorspoedig, maar het bezoek viel tegen.

Men besloot huis aan huis traktaten te bezorgen met een uitnodiging, maar ondanks deze poging bleef het bezoek matig. Met het colporteren dat aan de tentarbeid gekoppeld was, wilde het ook niet vlotten. Dit was ongewoon; dit moest een oorzaak hebben. Die bleek al spoedig, er waren namelijk colporteurs van een bepaalde sekte huis aan huis rond geweest met de mededeling dat ze van de tentzending kwamen. Men hield de broeders daarom voor dwaalleraars. Vandaar de geringe opkomst. Langzaam aan drong het echter tot de bevolking door dat ze ten onrechte de broeders met deze beweging vereenzelvigd hadden. Vervolgens kwam er meer bezoek en ging het met het colporteren ook beter.

Zandweggetjes

Van Drachten verhuisde men naar Zwaagwesteinde. Het is interessant te lezen dat mijn oom voordien van dit dorpje nog nooit gehoord had. Hij vermeldt dat de naam in het spoorboekje schuin gedrukt stond, wat betekende dat er maar weinig treinen stopten. De verwachting was dan ook niet erg hoog. In zijn woorden weergegeven: Toen we er aankwamen, zag ik dan ook slechts enkele huisjes en dacht: Wat moeten we hier nu doen met zo’n grote tent? Ik kan me deze reactie goed voorstellen. Toen wij vijfentwintig jaar later in diezelfde streek gingen evangeliseren waren er al heel wat huizen bijgebouwd, maar was de bebouwing toch nog vrij lintvormig en wijd uit elkaar, zodat je niet het idee kreeg dat er veel mensen woonden. Je had dan niet in de gaten dat er overal zandweggetjes waren waar toch heel wat huizen stonden. Bovendien kwam men van heinde en ver naar de cafézaal waar wij toen evangeliseerden. Maar terug naar 1928. De werkers stonden naar hun idee in een dunbevolkte streek en wisten bij aankomst nog niet waar ze onderdak zouden vinden.

Tijd voor overpeinzing was er echter niet; de tent moest worden opgebouwd. Toen ze daarmee tegen de avond klaar waren, zorgde de Heer voor onderdak, want een gelovige man kwam hen uitnodigen bij hem te komen logeren. Met z’n vieren vonden ze bij deze christen gedurende de veertien dagen die de campagne duurde een gastvrij onderkomen. We kunnen het ons nu haast niet voorstellen dat men de tent zomaar in een bepaald dorp opbouwde, in het geloof dat de Heer wel voor onderdak zou zorgen. We moeten echter niet vergeten dat er destijds nog maar weinig ‘vergaderingen’ in Friesland waren en men dus een soort pionierswerk verrichtte waarbij men afhankelijk was van onbekende christenen die de vermaning van Hebr.13:2 verstonden. En anders moest men zich redden met een hotelletje of een pension. Hoe onze broeders zich vergist hadden in hun verwachtingen, bleek meteen de eerste avond al.

Er kwamen een kleine vierhonderd mensen, en dit aantal groeide tot zeven-, achthonderd bezoekers. De laatste avond puilde de tent uit. Het tentdoek werd weggeklapt zodat de mensen die buiten stonden ook konden meeluisteren. Naar schatting waren er zo’n 1500 luisteraars. Ze kwamen met bussen. Het onderwerp van die slotavond was de liefde van Christus en dat aan de hand van 2Kor.5:11-20, Rom.8: 31-39 en Ef.3:14-21. Onder de luisteraars waren er velen die nog nooit eerder het evangelie hadden gehoord. Een vrouw kwam elke avond met twee kinderen anderhalf uur lopen om de samenkomst bij te wonen en ze moest daarna weer anderhalf uur terug. Hoewel de meesten niet rijk bedeeld waren met aardse goederen, werden er tijdens de campagne toch heel wat bijbels, nieuwe testamenten en brochures verkocht. Dat de Heer de dingen wel eens anders leidt dan wij verwachten, bleek onze broeders uit deze ervaring wel heel duidelijk.

Opkomst uiterst gering

Men vertrok van Zwaagwesteinde naar Hoogezand. Hoewel deze plaats heel wat groter en veel dichter bevolkt was, was de opkomst er uiterst gering. Maar zij die kwamen, luisterden aandachtig en er was een goede belangstelling voor de boekentafel. Enkele personen vonden vrede door het geloof in Jezus Christus, en zo was er voor de broeders toch alle reden om met dankbaarheid op het werk in deze stad terug te zien. Tot op dat ogenblik werkte men met gehuurde tenten, maar dat was een kostbare zaak. Het viertal evangelisten koesterde dan ook de stille wens om nog eens met een eigen tent te kunnen werken. De gelegenheid er één te kopen deed zich al gauw voor.

De tent van de Nederlandse Tentzending werd hun namelijk te koop aangeboden. Deze mooie tent met 1250 zitplaatsen stond ter gelegenheid van de Olympische Spelen in Amsterdam opgesteld. Na overleg met verschillende broeders werd besloten op het aanbod in te gaan, en zo kwam men in het bezit van een eigen tent. Midden augustus vond de overdracht plaats en verschillende broeders uit Amsterdam hielpen mee met afbreken en naar het spoor brengen. Appingedam was de plaats van bestemming. Daar moest een ander terrein opgezocht worden, omdat het afgesproken terrein te klein was voor deze grote tent. Men slaagde daarin, en met de opbouw liep het dankzij de hulp van velen ook voortreffelijk. Om een idee van het werk te geven, vermeldt het verslag het volgende: De eenvoudige mededeeling dat vijftien mannen tien uren flink moeten doorwerken alvorens de tent is opgericht, geeft u een klein idee hoeveel er komt kijken.

Daarna moeten enkelen nog twee dagen werken om de banken op hun plaats te zetten, de teksten en platen op te hangen, het podium te bekleeden, de boekentafels in orde te brengen, enz. Alles bij elkaar genomen zijn er drie volle dagen van hard werken door vele personen noodig om alles in zulk een staat te brengen dat met de samenkomsten begonnen kan worden. We beginnen met het terrein uit te meten en de plaatsen te bepalen waar alles moet komen. Dan moeten er 60 piketpalen van 1.20 m lengte in de grond geslagen worden; daarna kunnen de hoofdmasten, die 12 m lang zijn, worden opgericht. Vervolgens wordt het zeildoek er omheen gelegd, daarna opgehesen en tenslotte de touwen gespannen.

Deze mededeling geeft inderdaad aan hoe groot de tent was en wat er zoal kwam kijken. Degenen die met een tent gewerkt hebben of wel eens bij de opbouw hebben geholpen, spreekt deze mededeling natuurlijk extra aan. De eerste kindersamenkomst in Appingedam werd goed bezocht, maar ’s avonds lieten de volwassenen het een beetje afweten. Langzamerhand nam de belangstelling echter toe, en een persoonlijk bezoek van de broeders later in het jaar maakte duidelijk dat de Heer toch een rijke zegen op het werk in deze plaats had gegeven.Van Appingedam, waar men 16 dagen avond aan avond het evangelie had gebracht ging de reis naar Winschoten.

Die stad werd toen ook al het Sodom van het Noorden genoemd,maar onze broeders schrijven dat het bezoek erg tegenviel de eerste avond waren er slechts negentig bezoekers en de tweede avond daalde dat tot vierenvijftig. Men was in die dagen kennelijk grote aantallen gewend. Tegenwoordig is menige evangelist al blij als er negentig mensen in een evangelisatiebijeenkomst komen. Dat lag dus toen wat anders. De broeders maakten van deze teleurstelling een gebedszaak,en staken ook de handen uit de mouwen ze gingen naar het gemeentehuis om vergunning te vragen voor straatprediking. Die kregen ze en om vijf uur gingen ze straat op. En dat werkte, want vanaf dat moment nam het bezoek toe. De laatste avond waren er zo’n zeshonderd mensen. waaronder een twintig uit Appingedam die een bus gehuurd hadden om de slotavond te kunnen meemaken.

De kalender wees 6 september en het werd ’s avonds behoorlijk fris. Tijd dus om de tentarbeid tot het volgend seizoen op te schorten. Alle materiaal werd opgeslagen in het dorp Schildwolde in de gemeente Slochteren. Vanuit dit plaatsje hadden verschillende belangstellenden de campagnes in Hoogezand, Appingedam en Winschoten bezocht. Voor mei van het volgende jaar stond dus Schildwolde als eerste plaats genoteerd om er de tent te zetten.

Van de jaren 1929 en 1930 heb ik geen apart verslag. in het blaadje ‘Mededelingen aangaande het Werk des Heren’ (voorloper van ons blad Berichten) werden echter ook berichten over het tentwerk opgenomen. Deze vermelden dat voor 1929 campagnes op het program stonden in Slochteren, Groningen, Zaandam, Breezand, Den Helder, op het eiland Wieringen, en in Sliedrecht.

Dit overzicht laat zien dat men van het ene deel van het land naar het andere trok. Latere berichten spreken van zegen op de arbeid. Er is echter ook sprake van overlast van rumoerige jeugd in Zaandam. In 1930 besluiten de evangelisten in het zuiden van ons land te gaan werken. De volgende campagnes zijn gepland: Sliedrecht, Dordrecht, Nijmegen, ’s Hertogenbosch, Heerlen, Treebeek, Geleen/Lutterade. in de tweede helft van september werd er nog een campagne aan toegevoegd en wel te Eindhoven. In tegenstelling tot de andere plaatsen in Brabant en Limburg was de belangstelling daar erg groot. Over 1931 bezitten we weer een afzonderlijk verslag van br. Kruithof die vermeldt dat de tent gestaan heeft in Eindhoven, ’s Hertogenbosch, Nijmegen, Arnhem, Silvolde, Aalten en Winterswijk. Men is dus van Eindhoven naar het noordoosten getrokken en heeft de plaatsen Eindhoven, ’s Hertogenbosch en Nijmegen nog een keer aangedaan. Het bezoekersaantal in deze vijf maanden was erg hoog, zo tussen de 28.000 en 30.000!

Verschillende bezoekers getuigden vrede met God te hebben gevonden. Terecht schrijft onze broeder dat we de oogst in werkelijkheid niet kunnen vaststellen, die wordt eerst later geopenbaard. Na verschillende schriftelijke getuigenissen van bekering vermeld te hebben, deelt hij vervolgens mee dat de nu vijf jaar oude tent van een nieuw tentdoek moet worden voorzien. Men wil dan de tent ook wat kleiner maken zodat ze plaats biedt aan zeven of achthonderd mensen. Voor 1932 staan de volgende plaatsen genoteerd: Winterswijk, Leiden, Boskoop, Alphen aan den Rijn, Ter Aar, Gouda, Woerden, Utrecht, Amersfoort. Het verslag over 1932 begint met de tekst: ‘De Heere heeft grote dingen gedaan.’

Met dankbaarheid gedenken de broeders Gods bijstand en zegen vanaf het moment dat men in 1927 met deze tak van werk begon. ook op het afgelopen seizoen gaf de Heer zijn zegen. Het verslag vermeldt de ontboezeming van een arts die aan de campagne te Leiden, Alphen en Ter Aar meehielp en dit een bijzonder voorrecht achtte. Ook werd een stukje overgenomen uit het gezinsblad Timotheüs waarin staat dat in Boskoop gevaar dreigde van de kant van de communisten, die heel sterk antireligieus waren. Daartegenover getuigt het volgende citaat van genoten zegen:

1932 is voor mij een bijzonder goed jaar geweest wat het geestelijk leven betreft. Wat heerlijke uren heb ik in de Tent doorgebracht. Nu is het volstrekt mijn plan niet om den mensch te verheerlijken, maar de Heere heeft u beiden toch willen gebruiken als kanalen, waardoor mij Zijn Woord toevloeide en mijn oogen werden geopend. Het zingt nu gedurig in mijn ziel – dat heerlijke lied, ook in de Tent geleerd.- Op het Godslam rust mijn ziele,vol bewondering bidt zij aan; – Alle, alle mijne zonden –
heeft Zijn zoenbloed weggedaan. Voorheen was ik steeds onrustig en onzeker, maar toen u met mij gesproken had, ging mij het licht op…

Van de campagne in Amersfoort weet ik me uit mijn kinderjaren nog iets te herinneren. De tent stond niet ver van ons huis en bij de opbouw was het een drukte van jewelste. Overal lag materiaal dat in de tent een plaats moest krijgen.

Wij als jongens klauterden over banken, kisten en tonnen. Dat was niet naar de zin van br.Kruithof, die af en toe met een bulderbasstem alle jeugd van het terrein wegjoeg. Ik stond net op een ton toen hij er weer aankwam en sprong eraf om me uit de voeten te maken. Daarbij kwam ik echter zo ongelukkig met mijn arm neer op een paar buizen of balken dat ik ‘m drie weken in een mitella moest dragen. Niet direct een zegenrijke ervaring maar wel een nuttige… Ook herinner ik me br.Baksteen nog goed. Hij logeerde bij ons en we mochten op zijn knie zitten als hij verhaaltjes ging vertellen. Wij vonden het geweldig dat hij niet alleen uit de Bijbel vertelde zoals in de tent, maar dat hij ook allerlei gewone verhaaltjes uit zijn mouw kon schudden.

Voor 1933 stonden de volgenae plaatsen genoteerd: Hilversum, Bussum, Hoofddorp, Haarlem, IJmuiden, Zaandam, Enschede, Hengelo, Almelo. De laatste was de vijftigste campagne met de tent.

Dit jaar betekende een ‘grote oogst aan zielen’. Niet alleen ouderen, maar ook kinderen beleden hun zonden en vonden vrede door het geloof in Hem, die ons allen zo liefheeft. Wat een bemoediging voor de broeders om iemand te horen getuigen: ‘Wat ben ik blij dat ik de Tent weer zie. Ik ben zes jaar geleden in deze tent bekeerd geworden. 0,mijnheer ik ben toch zo gelukkig! Wat een wonder dat God naar mij heeft omgezien!’

Van Hoofddorp valt nog te vermelden, dat de burgemeester de broeders uitnodigde om spoedig terug te komen. Hij bood hun een manege aan om dan daar het evangelie te verkondigen. Ook in Aalsmeer wilde men voor de winter een zaal in gereedheid brengen voor evangelieprediking. Na de campagne in Almelo kregen de broeders een briefje van een meisje van negen jaar dat schreef dat zij en haar zusje na een kindersamenkomst beiden bekeerd waren geworden. Dat waren, gevoegd bij nog andere reacties, bemoedigende berichten voor de broeders evangelisten.

Uit een bericht in de ‘Mededelingen’ van februari 1934 blijkt dat men behoefte voelt aan een vaste medewerker. Dit wordt zo onder woorden gebracht:

Br Kruithof hoopt zoo van harte dat er een geschikte kracht moge gevonden worden voor het Tentwerk; iemand, die van ganscher harte dezen arbeid liefheeft en om ’s Heeren wil er zich aan wil wijden; iemand, die voortdurend wil en kan medereizen om bij alles ook bij het gewoonste werk, behulpzaam te zijn.” Is er zulk een vrijwilliger?

De broeders Kruithof en Fijnvandraat stonden namelijk al een of twee jaar alleen voor het werk, want br.Baksteen kon niet altijd meewerken. Voor 1934 hoopte men Drente en Groningen te bewerken en wel als volgt: Almelo, Coevorden, Groningen, Appingedam, Wagenborgen, Hoogezand, Musselkanaal, Emmenerfscheiderveen.

Voor de curiositeit vermeld ik nog dat in hetzelfde mededelingenblad vermeld staat, dat de broeders en zusters te Leeuwarden voortaan zelfstandig gingen vergaderen na in voorgaande jaren de vergadering in Franeker bezocht te hebben.

De campagne in Almelo leverde een verrassing op. Een vijftal meisjes die aan het eind van de voorafgaande zomer tot bekering gekomen waren, kwamen uit dankbaarheid tekstkaarten brengen, die ze in de winter hadden gemaakt om op de boekentafel verkocht te worden, ten einde zo het werk te steunen. ‘Een bewijs [zo schrijven de broeders] van de echtheid van het werk Gods in deze jonge mensen.’ Het verslag over 1934 is deze keer geschreven door br.J.H.van Riessen uit Den Haag. Het begint zo:

Die mannen van de tent moeten wel een heel warm hart voor het Evangelie hebben. Elk jaar opnieuw zoo’n zomercampagne voor te bereiden en uit te voeren, is toch zeker geen kleinigheid. Zoo sprak onlangs iemand en het antwoord luidde:
‘Ja, dat hebben ze en de drijfveer tot dit werk is niet alleen liefde tot menschen, maar bovenal liefde tot Christus, Dien ze als hun Verlosser en Heer kennen’.

Het verslag vermeldt ook, dat er elk jaar in januari een paar gelovigen samenkomen om de plannen voor het nieuwe seizoen bij de Heer op te dragen. Voor 1935 staan dan de volgende plaatsen op het programma: Slochteren, Groningen, Roden, Drachten, Zwaagwesteinde, Leeuwarden, Echten en Heerenveen. Die plannen zijn in zover gewijzigd, dat Sneek ertussen kwam. Uit deze en de vorige opgaven blijkt opnieuw dat de campagnes elkaar snel opvolgen en de werkers dus weinig thuis waren. Dat heeft ook zijn bezwaren wat de gezinnen betreft.
Op de meeste van de bovengenoemde plaatsen had de tent al eerder gestaan.

Men ging er dus de banden versterken. Tijdens deze of de eerder genoemde campagne te Groningen zijn br. en zr. Vorenkamp (de ouders van J.Vorenkanip uit Drachten) tot bekering gekomen. In Mededelingen nr.241 lezen we dat de tent in Musselkanaal overvol gezeten heeft. De oorzaak die daaraan meewerkte was verdrietig: er had een ernstig ongeval plaatsgevonden dat indruk op de mensen had gemaakt, zodat ze ontvankelijk waren voor een boodschap uit Gods Woord. Een volgend nummer van de ‘Mededelingen’ bevat het bericht dat br.P.Ravensberg in de zomer van 1935 mee zal werken aan de tentarbeid en daar de boekentafel zal verzorgen.

Het is zijn plan ook overal waar de tent staat zieken te bezoeken. De lezers worden dan ook opgeroepen de adressen van zieken in de betreffende plaatsen aan br.Ravensberg op te geven. We weten dat deze broeder lichamelijk niet sterk was. De Heer had hem van een ernstige ziekte genezen, maar hij bleef lijden aan een zware chronische astma. Juist daarom voelde hij zich tot zieken aangetrokken en hij kon met gezag spreken, omdat hijzelf zijn kruis zo moedig droeg. Uit deze bemoeienis met zieken is het werk onder zieken gegroeid dat de naam ‘Vreugde bereiden aan zieken’ heeft gekregen en dat in later jaren na zijn heengaan door zijn vrouw is voortgezet. Zij heeft dit tot 1987 trouw gedaan.

Het wordt nu op bescheiden schaal door enkele medewerk(st)ers voortgezet. Maar terug naar de tentzending. Doordat men plaatsen bezocht waar men ook vroeger gewerkt had, ontmoette men diverse bezoekers van vorige keren en van verschillende daarvan vernamen de broeders dat ze in de vorige campagne in de betreffende plaats vrede gevonden hadden. In D. (Drachten?) betrof dat een jonge vrouw die zeven jaar geleden in een kindersamenkomst tot geloof was gekomen. Ze hielp nu in alles mee en stimuleerde anderen om de tent te bezoeken.

Zoals ook bij de campagnes van vorige jaren hield men ’s middags straatprediking en verrichtte men huis aan huis colportage, zodat velen ook buiten de tent het evangelie hoorden en er heel wat evangelisatieiectuur onder de mensen kwam. Het verslag over 1935 vermeldt de namen van de brs.H.Kruithof, F.W.Baksteen en J.H.J.Fijnvandraat. Dit drietal kon dus deze campagnes weer alle drie meemaken. Mededelingen 247 geeft aan dat de evangelisten met de tent hebben gestaan in Oldemarkt, Blokzijl, Meppel en Hoogeveen. De campagne in Zwolle is op dat moment aan de gang en verder staan op het programma: Elburg, Deventer, Zutphen en Apeldoorn.

Men had besloten de campagnes wat korter te houden, niet meer negen dagen achtereen zoals vroeger, maar vijf dagen. in de praktijk groeide dat echter toch uit tot negen dagen. In Oldemarkt werd de broeders te verstaan gegeven dat het helemaal niet nodig was daar het evangelie te verkondigen: de mensen gingen toch bijna allemaal naar de kerk! Het bezoek was er in het begin ook matig. Maar nadat men door de dorpsomroeper een paar pakkende onderwerpen had laten aankondigen ging het beter. In Blokzijl verwachtte men heel weinig hulp en bezoek, want die plaats was lang niet zo godsdienstig als Oldemarkt, maar dat pakte heel anders uit.

Hier hoefden de evangelisten niet in een hotel te logeren, maar kregen ze onderdak bij gastvrije gelovigen, en was er veel meer hulp bij de opbouw van de tent. Materiële tegenslagen bleven onze evangelisten soms niet gespaard, want door een fout van één van de helpers vielen de beide masten om. Gelukkig geen persoonlijke ongelukken, maar wei een gebroken mast. Een smid legde echter een noodverband en zo kon de mast toch nog gebruikt worden. In Meppel was de onderlinge verdeeldheid onder de christenen oorzaak van weinig bezoek, maar kinderen kwamen er gelukkig wel.

Hoogeveen liep ook niet geweldig, maar evenals in Meppel stond men er met een boekenkraampje op de markt, zodat er toch lectuur onder de mensen kwam. Het valt op hoe onze broeders elke gelegenheid waarnamen om te evangeliseren. Liefde maakt vindingrijk! In Zwolle kon men door goede hulp van een aantal jongelui een dag eerder beginnen dan gepland was. Op de openingsavond kwam het water echter met bakken uit de hemel, het stroomde de tent in en een samenkomst houden was onmogelijk. Vlakbij stond echter een Gereformeerde Kerk en op hun verzoek werd deze welwillend en zelfs kosteloos aan de broeders ter beschikking gesteld.

Toen het daarna droger werd, kon men de campagne in de tent voortzetten en die zat tenslotte stampvol. Het verslagje geeft aan, dat tijdens een kindersamenkomst in die plaats een meisje hardop begon te huilen. Een jonger zusje nam haar mee naar buiten en vroeg waarom ze zo huilde. Dat was omdat de Heer Jezus zoveel had moeten lijden. ‘En [zei ze] staat dat nu allemaal in de Bijbel?’ Op het bevestigend antwoord reageerde ze met: ‘En nu is mijn pa toch dominee, en dat heeft pa mij nooit verteld.’ Ze was het dochtertje van een modernistische predikant. Dit voorval bracht de broeders ertoe om op andere plaatsen na de vertelling aan de kinderen te vragen of ze die geschiedenis wel eens eerder hadden gehoord. Het bleek dat heel veel kinderen nog nooit gehoord hadden van het lijden en sterven van de Heer Jezus aan het kruis.

In Elburg bleek de belangstelling in alle opzichten groot te zijn, zowel wat de kindersamenkomsten, de avondsamenkomsten, het marktwerk als de colportage betreft. Dat was een bemoedigende campagne. Maar Deventer en Zutphen zetten weer een domper op het optimisme. Het was daar om moedeloos van te worden. Apeldoorn leek beter te gaan, maar… toen werd bekend dat Prinses Juliana zich verloofd had met Prins Bernhard. Feestelijkheden en optochten in het dorp; wie denkt er dan nog aan een tent?! De laatste dag van de campagne breekt aan en bij de openiuchtprediking in het park wordt als onderwerp gesproken over ‘De koninklijke bruiloft’.

Inspringen op een actuele gebeurtenis noemen we dat. En inderdaad blijven er mensen staan, tien, twintig, dertig, ja honderden. Een viertal broeders deelt traktaten uit en verspreidt er maar liefst drieduizend. Daarna kwam er ’s avonds een flink aantal mensen in de tent, zodat de campagne nog een waardig slot kreeg. Eigenlijk zou dit de laatste campagne van dat seizoen zijn, maar er kwam een verzoek uit Oldebroek om daar met de tent te evangeliseren. Het was wel wat ver in de tijd, maar de broeders besloten het toch maar te wagen. Het terrein dat beschikbaar was, was al behoorlijk drassig maar’wullie bint wel wat gewend’ zei een inwoner en zo had men daar een negendaagse campagne die weer zeer bemoedigend was.

Voor het jaar 1936 vermeldde het verslag de volgende plaatsen en data: Elburg, Nijkerk, Amsterdam, Den Haag, Scheveningen, Delft en Rotterdam. Het blijkt dat men in plaats van in te korten op sommige plaatsen zelfs twaalf dagen zou staan. Van het verloop van deze campagnes bezit ik helaas geen geschreven mededelingen. Maar uit mijn herinnering kan ik wel iets vertellen van de campagne te Nijkerk, al is dat dan niet ‘stichtelijk’.

Met mijn broer en een vriendje van school mocht ik met mijn ouders mee naar de avondsamenkomst. Dat was natuurlijk voor een jongen van tien jaar een hele gebeurtenis. Samen met mijn schoolvriendje zat ik op de voorste rij. Vóór ons stond het grote podium dat gemaakt was van de diverse platte wagens die voor het vervoer werden gebruikt. Ze waren helemaal gecamoufleerd door doek. De ene hoofdmast van de tent stond precies voor het midden van dit podium. Heel kunstig had men daar een preekstoel omheen gebouwd.

Minder doeltreffend was, dat de mast dus de preekstoel in tweeën verdeelde. De spreker kon niet in het midden staan, maar moest zich of links of rechts van die zware mast opstellen. Nu had br.Kruithof de gewoonte om de plaatselijke predikanten op te zoeken en als dat gelovigen waren (het moet helaas gezegd, dat dat niet altijd het geval was) dan nodigde hij ze uit voor een spreekbeurt in de tent. Soms liet hij zelfs het christelijk fanfarekorps opdraven.

Niet alle broeders in den lande waren het met die gang van zaken eens, maar men besefte dat ieder zijn eigen Heer staat of valt. Gelukkig was er een gezonde verdraagzaamheid. Deze keer was er ook een plaatselijke predikant gevraagd en die bleek bereid te zijn mee te werken. Ongelukkig genoeg was dit een heel kleine man, die maar amper boven de preekstoel uitstak. Hij zag helemaal geen kans om een beetje over de voorkant heen te buigen zodat hij de hele tent zou kunnen overzien. Om dit probleem op te lossen stelde hij zich eerst aan de ene kant van de paal op en tijdens het spreken draaide hij dan om de paal heen en werd zijn hoofd aan de andere kant zichtbaar.

Het is oneerbiedig gezegd, maar het was net een duveltje uit een doosje. Het ene moment dook hij aan de ene zijde van de paal op en het volgende moment aan de andere kant. Voor de bezoekers die vooraan zaten was hij het ene moment zichtbaar en het andere moment niet. Ondanks de waarschuwing van mijn moeder, thuis gegeven en onderweg herhaald, dat we stil moesten zitten en goed moesten luisteren was de komische situatie in de tent een te grote aanslag op onze lachspieren.

Iedere keer namelijk als de predikant aan de andere kant van de mast verdwenen was zaten wij met spanning te kijken wanneer hij weer aan onze kant zou opduiken en we stootten elkaar met de knie aan om aan te geven: nou komt ie! En als dat dan gebeurde hádden we het haast niet meer. We stopten onze vuist in de mond om niet luidop in lachen uit te barsten. Er kwam bij dat de man een kaal hoofd had (dat kon hij niet helpen), en dat hij bij het spreken iederen keer zijn handen onder zijn kin tegen elkaar sloot. Het leek dus precies alsof hij over de rand van de preekstoel heen in het diepe zou duiken (daarvan had hij zich wèl bewust kunnen wezen).

Aan onze pret zou echter abrupt een einde komen, want opeens kreeg ik een klinkende draai om mijn oren, werd ik in mijn nek gepakt en twee rijen naar achteren gedirigeerd. Mijn moeder had zich kennelijk al een poosje zitten verbijten en achtte toen het moment van handelen aangebroken. Ze was zonder dat wij dat in de gaten hadden naar voren gekomen en de oorvijg bewees dat ze niet gewend was halve maatregelen te nemen. Ik hoor nog de mijnheer die tussen haar rij en de onze in zat fluisterend zeggen:’Mevrouw wat ben ik blij dat u dat doet.’ Een uitspraak waar ik maar moeilijk mee kon instemmen.

Op de terugweg kreeg ik nog een preek te horen over wat voor getuigenis dat nou wel moest wezen voor de bezoekers. En zo eindigde deze heugelijke dag meer gevoelig dan stichtend. Misschien vraagt iemand zich af wat deze niet opbouwende jeugdherinnering ertoe doet. Nee, er zit een les in voor allen die vertellen op school, zondagsschool of club, om je niet zo te gedragen dat je de lachlust van de kinderen opwekt.

Zelfkritiek op je woorden en je houding is beslist ‘niet weg’. Verder bevat het een dubbele bemoediging, namelijk dat kinderen zich van een samenzijn meer herinneren dan men denkt en… dat balorige kinderen nog wel eens tot redelijke volwassenen willen opgroeien (deze conclusie blijft voor rekening van de auteur, RED.)

In de zomer van 1937 werden o.a. de grote steden van ons land bezocht. En de vrucht op de arbeid was er geweldig groot. De toeloop van kinderen was buitengewoon. In Leiden 1400 en te Rotterdam maar liefst 2400 kinderen. Gelukkig had men daar de hulp van een aantal broeders en van vijf politieagenten om alles ordelijk te doen verlopen. Men hield drie samenkomsten achter elkaar en terwijl de eerste honderden kinderen aan de achterkant de tent verlieten kwamen de volgende aan de voorkant erin. Na dit seizoen is het tentdak nodig aan vernieuwing toe en er wordt dan ook een beroep gedaan op de vrijgevigheid van hen die met de arbeid meeleven.

Dit verslag van januari 1938 bevat de opgave van de volgende plaatsen die men in dat jaar wil bezoeken met de bijbehorende data:
Overschie, Schiedam, Rotterdam West en Oost, Zwijndrecht, Papendrecht (dat werd later Dordrecht), Sliedrecht en Leerdam. Het verslag in het najaar begint met 2Kor.2:14 en de broeders vertellen dat het bezoek dit seizoen minder was dan in vorige jaren, maar gelukkig gaf de Heer toch zegen op het werk. Zo zagen ze iets van het ‘in triomf omgevoerd worden’. in Overschie was men bezig de tent in te richten toen het licht uitviel. Terwijl de elektricien naar de oorzaak zocht, zaten de medewerkers en enkele jongens op enkele reeds geplaatste banken te wachten tot het licht weer zou aangaan. Een van de broeders begon aan de aanwezige jongens in verhaalvorm het evangelie te brengen. Toen hij even ophield klonk er een mannenstem in het donker: ‘Vertelt u toch verder, daar wil ik meer van horen.’

Toen later het licht aan ging, kon men met de man die dit gevraagd had kennis maken. Hoewel er bitter weinig bezoek kwam was het toch een grote bemoediging te vernemen dat deze man tot bekering was gekomen. En dat gold niet alleen van hem, maar ook van zijn vrouw en nog een paar andere bezoekers. Schiedam stond daarna op het programma. Dit was de woonplaats van br.F.W.Baksteen. Hij kon echter wegens ernstige ziekte niet meewerken, wel was hij nog twee keer in de tent. in de loop van datzelfde jaar is hij ontslapen, en dat betekende voor de tentzending een groot gemis. Het verslag van deze campagne is daarom ook van belang, omdat het melding maakt van de eerste ontmoeting met br. en zr.Vink.

Zij die de Bode Expres van Mei 1987 bezitten hebben daarin van deze ontmoeting kunnen lezen. Mijn broer, die dat verslag opstelde, moest echter uit zijn geheugen putten en wist niet meer precies om welke plaatsen het ging. Mijn oom beschrijft die ontmoeting als volgt: In Schiedam hadden wij het voorrecht samen te werken met een echtpaar dat op trek was met hun zendingsauto. Aanvankelijk was het de bedoeling, dat broeder en zuster Vink ons een week zouden helpen. We hadden van tevoren wel iets over hun werk gehoord, maar wij kenden hen persoonlijk niet.

We stonden, zooals dat meestal gaat, eerst wat vreemd tegenover elkaar, doch dat ging al spoedig beter. Br. Vink hielp bij den opbouw, bij de tentbewaking en verder waren hij en zijn vrouw ons tot groote hulp, doordat zij samen zongen in de tent en bij de straatprediking en hielpen bij de boekentafel, enz.

Tot een blijvende medewerking kwam het toen echter niet. Het verslag vermeldt: Br. Vink en zijn vrouw verlieten ons toen en gingen met hun Evangelisatieauto Hoekschewaard in om daar in verschillende dorpen openluchtpredikingen te houden.

De kwestie was dat Vink inderdaad wat onwennig stond en bleef staan tegenover het optreden van Kruithof, die nogal een commandeur was, en daar was Vink niet zo van gediend. Kruithof was een bezield evangelist en een goede organisator, maar hij had bij de marechaussee gediend en zijn optreden droeg daar nog wel eens de sporen van. Zij, die langer met hen werkten, wisten wel dat hij met zijn bevelende toon het niet zo meende als hij het zei. Mijn oom Jan (J.H.J.Fijnvandraat) wist precies hoe hij met hem moest omgaan. Eens kwam bij het begin van de opbouw een van de hoofdmasten naar beneden. Hij viel met een klap op de grond en sleepte wat kabels in zijn val mee.

Kruithof kwam erop af en commandeerde mijn oom: ‘Jan, die paal moet overeind. Jan stapte doodgemoedereerd naar de paal toe en riep met zijn stentorstem: ‘Paal, kom overeind!’ Nu zijn de wonderen de wereld nog niet uit, maar de paal bleef liggen waar hij lag. Kwasi onthutst wendde mijn oom zich daarop naar Kruithof en zei: ‘Hij doet het niet, Kruithof’ Deze begreep de hint, ging verder met zijn administratieve werk en liet het optakelen van de paal aan mijn oom en de andere werkers over.
(slot)

Hopelijk nemen de nabestaanden me niet kwalijk, dat ik nog een voorval aangaande Kruihof vertel, dat me op een heel bijzondere manier ter ore kwam.

In de jaren zestig stonden we met onze Mobiele Zaal (zie het verslag van 40 jaar evangelisatiewerk in Friesland in de B.E. van november 1989)in Garijp. Bij het colporteren kwam ik bij een soort verbouwde boerderij waar de huisvrouw me direct binnennodigde. Ik kreeg een plaatsje bij een zitje in de hoek van de ruime woonkamer. In het midden stond een grote tafel waaraan een man zat die bijna geheel schuilging achter een krant. Ik had goedendag gezegd, maar alleen een gebrom vanachter de krant was het antwoord. Even later zei de vrouw: “Man, hier is Fijnvandraat, de man van de ’tent”.

Ook nu was een gebrom de enige reactie. Een tweede aansporing van zijn vrouw gaf hetzelfde resultaat. De situastie leek pijnlijk te worden. Toch begreep ik dat de man niet puur vijandig tegen het evangelie kon zijn, want dan had de vrouw mij niet zo gastvrij uitgenodigd en ook haar man niet zo op mij attent gemaakt. Terwijl ik met de vrouw praatte over haar bezoek aan de zaal, legde de man opeens de krant neer, keek mijn kant op en vroeg kortaf: ‘Ben je familie van die Fijnvandraat uit Den Haag?’ In een flits begreep ik dat hij met de tentevangelisatie van mijn oom en Kruithof in aanraking moest zijn geweest en dat daar iets gepasseerd was wat hem niet zo lekker lag. Ik voelde dat ik ‘getest’ zou worden. Daarom gaf ik hem op zijn vraag vrij kortaf ten antwoord:”Er komt geen Fijnvandraat uit Den Haag”. Hij antwoordde een beetje pinnig:”Er komt wel een Fijvandraat uit Den Haag, want die heeft met een tent, achter ons huis gestaan in de buurt van Heerenveen”

Opnieuw gaf ik ten antwoord: ‘Er komt geen Fijnvandraat uit Den Haag, maar om er geen welles-nietesspelletje van te maken, liet ik er meteen op volgen :’de man die u bedoelt, heette Kruithof. Hij was de organisator van de tentcampagnes en hij kwam uit Den Haag. “En die Fijnvandraat dan?” vroeg hij wat milder. ‘Die kwam uit Amersfoort en dat was mijn oom,’ Het ijs begon te breken. “Er was er ook een bij die nogal aardig wat geld had, dat was geloof ik een juwelier’. Ik kon hem vertellen , dat dat Frits Baksteen uit Rotterdam was. ‘En dan was er ook nog een bleke jongeman bij’.’Dat klopt, dat was Piet Ravensberg’. Nu wist ik nog steeds niet waarom hij zo bits tegen mij begonnen was, maar dat zou ik wel horen. Hij begon te vertellen:

‘Ja” die lui hadden op het weiland achter ons huis hun tent opgericht.Ik zei tegen mijn vrouw:’ik zal die Hollanders even waarschuwen , ze moeten die tent beter schoren , want er komt storm. Ik ging er heen en zei dat tegen de man die de leider scheen te zijn. Die kerel hief echter zijn handen omhoog en zei:’ Onze God is machtig die tent te laten staan. ‘ Ik heb hem toen gezegd, dat onze God niet doet wat we zelf moeten doen. Nou, en ik was nog niet terug bij het tuinhek of daar kwam een windvlaag en met donderend geraas ging de hele tent tegen de vlakte. Ik er weer heen en de man van ‘onze God is machtig’ stond daar te kreunen dat ze om twee uur kindersamenkomst zouden hebben.

Ik zei tegen hem:’Hou je maar rustig: om twee uur hebben jullie kindersamenkomst’. Daarop ging ik op de fiets de boerderijen af en scharrelde zo’n twintig man bij elkaar. Toen we de tent omhoog zouden hijsen, zou hij ons nog even vertellen hoe we dat met liertje zus en liertje zo moesten doen, maar ik heb hem aan de kant ge-schoven en gezegd dat we dat wel even met mankracht deden. ‘Nou om twee uur konden ze kindersamenkomst houden.

Ik begreep nu dat ik getest werd of ik soms ook zo’n ‘luchtfietser’ was. We kregen daarop een heel gesprek waarin ik onze broeder Kruithof een beetje van de andere kant be!ichtte, maar natuurlijk ook zei dat we de middelen die God ons geeft moeten gebruiken.

Toch was dit nog niet alles. Zijn vrouw vertelde dat die mannen altijd water kwamen halen en ze verder een goed contact gehad hadden. Toen de mannen van de tent weggingen, hadden ze nog een ingelijste tekstkaart van ze gekregen waarop een opgaande zon onder een bruggetje doorscheen. Met zilveren letters stond erop: ‘De HERE, mijn God, doet mijn duisternis opklaren.’ En op de achterkant stond nog een bedankje geschreven, vertelde ze. ik vroeg of ze dat schilderijtje nog hadden. Ja, het lag op zolder. De vrouw ging het halen en ze liet me de achterkant zien. Daar stond inderdaad een dankbetuiging met de namen van de tentmedewerkers eronder.

‘Maar kijk nou ook eens wat ze erbij geschreven hebben,’ zei haar man. ik las: ‘Een broeder wordt in de benauwdheid geboren’ (Spr. 17:17). ‘Dus,’ zei de man, min of meer sarcastisch, ‘ze meenden dat wij door hun benauwdheld bekeerd geworden waren.’ Dat was dus de tweede angel, die hem dwarszat. Ik zei hem dat hij met zijn opmerking over dat schoren gelijk had, maar dat hij wat deze tekst betreft die mannen verkeerd beoordeeld had. Dat ze bedoeld hadden, dat je in de benauwdheid je broeders leert kennen, die je uit de puree halen. Nou, dat klaarde een heleboel op en na een poosje nam ik heel hartelijk afscheid, waarbij ik een ervaring en het schilderijtje dat ze toch niet wilden bewaren, rijker was.

Zwijndrecht, Dordrecht

Maar terug naar de tentzending De Blijde Boodschap. Vink keerde de tentzending destijds dus de rug toe, maar dat bleef gelukkig niet zo, want als het verslag aankomt bij de campagne in Zwijndrecht vervolgt het met de woorden: Nu gingen we naar Zwijndrecht, en zie, toen we daar, ’s Maandag ’s morgens aan het opbouwen waren, verscheen daar opnieuw br. Vink met zijn auto. Hij hielp weer bij de opbouw, en de Heer leidde het zoo, dat hij bij ons bleef, niet alleen daar, maar ook in de andere plaatsen, die voor deze zomer nog op het programma stonden. Een jaar of vier geleden hadden we eens op een bidstond in de tent gebeden om een Evangelisatie-auto bij onzen arbeid te mogen hebben. Thans werd dat gebed verhoord, en kregen we er zelfs nog een broeder en een zuster bij.

Men was niet van plan geweest naar Dordrecht te gaan, omdat daar een vorige keer zo bar weinig belangstelling was. Maar daar men in Papendrecht niet slaagde en ook niet naar Alblasserdam kon uitwijken, besloten de broeders toch maar Dordrecht aan te doen. In het begin leek het voorgevoel uit te komen, dat het wel weer een magere campagne zou worden, maar de Heer gaf ondanks weinig bezoek zoveel zegen op de verkondiging van het Woord, dat men met dankbaarheid op de arbeid in Dordrecht terugzag. Daarna bezocht men Sliedrecht en Leerdam waarbij straatprediking werd gehouden in de omliggende dorpen Asperen, Heukelum, Oisterwijk en Kedichem.

In november werden de plannen voor de toekomst besproken en besloot men de tent te vernieuwen en terug te brengen tot 500 zitplaatsen. Dat bespaarde wat aan vervoerskosten en de opbouw was een stuk gemakkelijker. Het verslag in de ‘Mededelingen’ van juli dat jaar is ook daarom van belang omdat het voor het eerst melding maakt van de Tentzending Noord-Holland (in de plaatsen Enkhuizen, Medemblik, Middenmeer en Edam). Dit werk werd gedaan door br.Broeksma, die met een kleinere tent uitsluitend in genoemde provincie werkte. Het is niet zijn eerste seizoen, maar het is wel de eerste vermelding die ik heb aangetroffen. In 1939 besluiten de broeders met de tent naar Zeeland te trekken.

En wel naar Wemeidinge, Middelburg, Oost-Souburg, Vlissingen, Breskens, Oostburg, Axel, Sluiskïi, Terneuzen, en ten slotte naar Goes of Bergen op Zoom. Het verslag van voorjaar 1940 geeft aan dat op verschillende van deze plaatsen de tentarbeid ‘niet uitgenoodigd, niet verwacht en niet gewenst was’. De nieuwe tent blijkt uitstekend te voldoen, ze is zeer solide en veel gemakkelijker op te bouwen en te vervoeren. Door bijzondere huiselijke omstandigheden is br. Kruithof niet in staat deze zomer mee te werken. Gelukkig heeft br. Fijnvandraat nu echter de hulp van br.Vink en zijn vrouw.

De campagnes verliepen goed en op elke nieuwe plaats trok men nog bezoekers uit een vorige standplaats. Behalve natuurlijk toen men overstak naar Breskens. Hoe broeders bepaalde gebeurtenissen gebruikten voor hun prediking hebben we al eerder gezien. Het bleek ook in deze plaats, want toen op een middag er een hevig onweer losbrak en een boerenschuur in brand vloog, sprak men bij de straatprediking over het onderwerp ‘Maar er is brand’ (dit naar aanleiding van een tractaat uitgegeven bij uitg. J.N.Voorhoeve).

Met zorg in het hart deelt mijn oom ons zijn gevoelens mee als in Sluiskil op maandagavond de mobilisatie wordt afgekondigd. ‘Zouden onze vergunningen ingetrokken worden door militairen? Dat was evenwel niet het geval. Men kon doorgaan met het werk. Dit verslagje van voorjaar 1940 geeft aan dat br. Kruithof volgend jaar weer hoopt mee te werken en we lezen aan het slot:’Deze arbeid wordt hartelijk aanbevolen door: B.Lemkes, Alphen aan de Rijn; J.H. van Riessen, ’s Gravenhage; J.B.Samsom, Alphen aan de Rijn; J.N.Voorhoeve, ’s Gravenhage. Een comité van aanbeveling dus.

Of er nog een verslag over 1940 verschenen is, weet ik niet. Men zou kunnen opmerken dat er in de oorlog toch niet gewerkt kon worden, maar zo was het toch niet helemaal. De mededelingen van juli 1941 vermelden immers wel dat br. Broeksma in 1940 verschillende campagnes gehouden heeft in Noord-Holland (Enkhuizen, Andijk en Medemblik) als ook in 1941. De Medelingen van juli 1942 geven aan, dat er ook in dat jaar nog in Noord-Holland tentevangelisatie werd bedreven. Br.Broeksma blijkt daar hulp te hebben gekregen van br. P.I. van der Ster.

Aangenomen moet worden dat met de Tent De Blijde Boodschap niet meer werd gewerkt in die jaren. In 1943 staat er in de ‘Mededelingen’ niets meer over tentevangelisatie. We lezen alleen berichten uit brieven over werk in het buitenland. Na december 1943 verschijnen de ‘Mededelingen’ook niet meer. In september 1944 wordt er nog een enkel nummer verspreid, en dan blijft het stil tot juli 1945.

De bezetting door de Duitsers is voorbij en er kan weer vrij geschreven en gewerkt worden. We horen van straatprediking van de brs.Broeksrna, Vink, Van der Ster en Koehoorn, alsook van straatpredikingen in diverse plaatsen door de plaatselijke broeders. Echter nog niets over tentarbeid. Maar dan in april 1946 horen we dat br.Kruithof weer, maar beperkt tot de Achterhoek waar hij nu woont, met de tent wil gaan werken. Deze heeft, zo lezen we, drie jaar ingepakt gestaan te Delft, is daarna in september 1945 naar Dinxperlo vervoerd en opgebouwd om de zeilen enz. na te zien. Sommigen vroegen toen een paar samenkomsten te houden en dat is gebeurd. Elke avond kwamen er enige honderden mensen en ’s zondags was de tent stampvol. Onze broeder zou in dit seizoen bijgestaan worden door de brs.A.de Jager, C.J.Vink, P.I.van der Ster en zr.G.de Jong.

Br.Broeksma hoopt weer vergunning te krijgen voor de arbeid in Noord-Holland waar het werk ook enige jaren stil lag. Inderdaad is het tentwerk in 1946 weer begonnen. Kruithof was lichamelijk erg zwak, maar ik herinner me nog de uitspraak van mijn vader en anderen dat als hij bij de tent was hij gewoon weer opkikkerde. Want al was onze broeder nu niet zo gemakkelijk in de omgang, het tentwerk had zijn hart tot en met. In de tent leefde hij op. Een grote teleurstelling deed zich echter voor, want eind september werd de tent door een storm onherstelbaar vernield. Velen vroegen zich af hoe het in 1947 zou gaan. Bij Kruithof kwamen enkele giften binnen voor een nieuwe tent. Blijkbaar is dat bedrag aangegroeid want in juli 1947 lezen we dat de tentarbeid van br. Kruithof weer aan de gang is. Hij wordt daarin bijgestaan door br.Van der Ster en br.L.Boer uit De Lier.

In diezelfde mededeling staat dat br.Broeksma zijn tent overgedaan heeft aan br.Vink. Het nummer van september 1947 deelt mee dat br. Kruithof het tentwerk wilde voortzetten, maar plotseling door de Heer werd thuisgehaald. In feite stopte hiermee de tentzending De Blijde Boodschap. Er werd in het Noorden in 1947 wel met een tent gewerkt door de brs.C.J.Vink en H.Blok, daarin bijgestaan door br.L.Boer die hielp met colportage, maar dat gebeurde met de tent waarmee br.Broeksma in Noord-Holland had gewerkt. Later is deze tent gebruikt door br.B.Eiling in de provincie Groningen met af en toe een uitstapje naar Friesland. Br.Vink, die wel niet bij de oude garde van de tent hoorde, maar toch wel de vooroorlogse arbeid had meegemaakt, ging in 1948 over op straatprediking met een auto. Hij vond een medewerker in mijn broer, die van de veertigjarige arbeid in Friesland een serie verslagen heeft geschreven in de Bode Expres. Belangstelienden worden daar naar verwezen voor informatie over dat werk.

Hiermee is dan een eind gekomen aan deze artikelen over tentzending De Blijde Boodschap. Moge het voorbeeld dat de broeders uit het verleden ons gegeven hebben ons aansporen om in onze tijd, met de middelen die God ons nu geeft, werkzaam te zijn voor onze Heer en Heiland. En dat zo te doen dat de Heer als Hij komt kan zeggen: ‘Goed gedaan, trouwe dienstknecht, over weinig ben je trouw geweest, over veel zal ik je stellen, ga in tot de vreugde van je Heer.’

Toevoeging bij dit verslag van de hand van Jaap Fijnvandraat.

‘In 1946 werd in Amersfoort met straatprediking begonnen door br A. Buddingh en J.Ph. Fijnvandraat,de ‘colporteur’, zoon van J.H.J Fijnvandraat. Een jaar later werd br. Jaap Fijnvandraat bij dat werk ingeschakeld. Hij verving daarbij zijn neef de zoon van J.H.J. Fijnvandraat, die door ziekte niet meer kon meewerken.

In Eindhoven startte men in dezelfde tijd met straatprediking waarbij mijn broer Johan Fijnvandraat, die een baan bij Philips had gekregen, ingeschakeld was. Later zegde hij zijn baan op en werd hij full-time evangelist en medewerker van br. Vink. Na straatprediking en werk in zalen die men huurde, bouwde men van twee autobussen de zogenaamde Mobiele Zaal waarmee men van 1958 tot 1976 in een groot deel van Friesland dorp voor dorp geëvangeliseerd heeft.Zelf kreeg ik 1n 1950 een vaste baan bij de Ulo in St. Annaparochie die ik in 1959 opzegde om ook full-time evangelist te worden. Samen met mijn broer en br. Vink vormden we het zogenaamde Mobiele Zaal team, dat later nog versterkt werd door br. B. Ottens.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies