Vraag
“Hoe moet men 1 Joh. 3:9 en 5:18 verstaan? De ervaring leert, dat gelovigen wel degelijk zondigen. Welke verbinding bestaat er tussen deze teksten en Galaten 2:20 en Efeze 1: 13-14?
Antwoord
De geschriften van Johannes geven velen nogal eens moeite, omdat zij zich te weinig rekenschap geven van de karakteristieke manier waarop hij zijn uitspraken doet. Wie oplettend leest, kan echter reeds in de eerste verzen van het Johannesesevangelie de geest, de beschouwingswijze, van deze bijbelschrijver Ieren kennen. Nadat ons n.l. in hoofdstuk 1: 1-3 de Heer Jezus als het eeuwige Woord van God is voorgesteld, volgt in vers 4 de mededeling van een kenmerk van het Woord: van het Woord: “In Hem was leven en het leven was het licht van de mensen. Dit aanduiden van de kenmerken, de karakteristieke eigenschappen van dingen, treffen we in de geschriften van Johannes herhaaldelijk aan.
Een profaan voorbeeld kan het beste duidelijk maken, hoe men zulke uitspraken van Johannes moet opvatten. Mijn vrouw heeft in de aanrechtkast een bus Vim, waarop de volgende reklamezin valt te lezen: “Vim schuimt en kan niet krassen”. Schuimt die Vim? Welnee – in de bus zit een kurkdroge poeder! Wat bedoelt de fabrikant dan met zijn reklame? – Hij deelt ons een karakteristieke eigenschap van Vim mee, die openbaar .
Zo nu is het ook gesteld met 1Joh. 3:9 en 5:18. Johannes bedoelt daar niet te zeggen dat christenen nooit zondigen en niet zouden kunnen zondigen. Als dat automatisch waar was, had hij immers nooit geschreven: “Ik schrijf u opdat gij niet zondigt” (1 Joh. 2:1)! Letterlijk luidt de tekst in 1 Joh. 3
“Wie uit God geboren is praktiseert de zonde niet” (tn.a.w. “heeft de zonde niet als levenspraktijk”).
Welnu, liet is diii(Ieliji< dat onze nieuwe natuur, die immers uit God geboren is, niet kan zondigen. De zonde heerst niet meer over mijn nieuwe mens, nieuwe natuur. In n-iijn oude natuur, waarmee ik geboren ben, daar had zonde het volledig voor het zeggen en werd zij “gepraktizeerd”.
Als onze nieuwe natuur het voor het zeggen heeft in ons leven (“toegepast wordt” om bij het voorbeeld van de Vim-bus te blijven), dan hebben wij zonde niet tot levenspraktijk. Als een kenmerkende eigenschap van de nieuwe natuur, die in elk werkelijk christen aanwezig is, geeft johannes hier de aanduiding: “Wie uit God geboren is, zondigt niet.” Die nieuwe natuur – daarin alleen worden wij door God gezien als gelovigen! – is van hetzelfde wezen, dezelfde aard als Christus: “Want èn hij die heiligt en zij die geheiligd worden, zijn allen uit één; daarom schaamt hij zich niet hen broeders noemen” (Hebr. 2: 11 ). Hij die heiligt is Christus, zij die uit de wereld zijn God worden afgezonderd (“die geheiligd worden”) door de Heer Jezus, allen uit één God. Wij hebben dus deel aan de Goddelijke natuur, en bezit hetzelfde leven als de Heer jezus. Sterker: dat nieuwe leven is Christus.
Daarom kan Paulus zeggen: “Ik leef niet meer, maar Christus leeft in mij. (Gal. 2:20). In principe is dit waar voor iedere werkelijke christen gaat “Christus leeft in mij” verder dan “praktizeert de zonde niet”.
Als iemand zich tot God bekeert, in het besef een schuldig zondaar te zijn dan is duidelijk, dat Gods Geest en Gods Woord in zijn hart gewerkt het ben, dus dat er een nieuw levensbeginsel in hem werkzaam is geworden. Hij zal een afschuw van de zonde hebben, die hij immers in zichzelf veroordeelt,
Maar wil zo iemand zeggen “Christus leeft in mij”, dan is er meer nodig dan alleen dit negatieve aspect. Daarom is de evangelieboodschap ook tweeledig. Wij prediken: “bekering tot God en geloof in de Heer Jezus Christus”. waar met bekering tot God ook Christus in het geloof, als de enige van gegeven Zaligmaker, die een eeuwige verlossing tot stand bracht, wordt aangenomen – daar vinden we ook het positieve: “Christus leeft in mij”. “Niet meer ik” – dat is de taal van de bekering, “maar Christus” dat is de taal van het geloof.
1 Joh. 3:9 en 5:18 geeft ons dus een negatief kenmerk en Galaten 2:20 een positief kenmerk van het leven van een christen. In Efeze 1:13, 14 wordt ons nog een derde kenmerk van een christen mee-
gedeeld. Nadat hij tot oeloof in Christus is gekomen, is hij verzegeld met de Heilige Geest. M.a.w, een christen bezit niet alleen een nieuwe natuur, een nieuw leven, maar ook een nieuwe kracht, een Persoon die zijn leven kan en wil leiden en besturen. Ons oude leven stond onder heerschappij van zonde en Satan. Ons nieuwe leven heeft in zichzelf geen kracht, maar ons is in de Heilige Geest een kracht gegeven. “Hij die in u is, is groter, dan hij die in de wereld is” (n.l. de duivelse geest van de antichrist) ( 1 Joh. 4:4).
We zijn met deze Geest “verzegeld” en ontvangen Hem als een “onderpand”. Een christen wordt dus ook nog gekenmerkt door het bezit van een zekere, onwankelbare hoop. Zie Rom. 8:23-25 !