Broeder J.v.d.V. te V. vraagt:
1 – Iemand zei mij: “Dat was toch ook bloedschande, dat de kinderen van Adam en Eva met elkaar moesten huwen?” Hetzelfde van Noach en zijn familie, alhoewel dit laatste toch minder, daar toch geen broers en zusters moesten huwen met elkaar om zich te vermenigvuldigen. De vraag is: Hoe moet je dit zien ofverklaren?
Antwoord:
Wat bloedschande of geen bloedschande is, bepalen niet wij, maar God. God heeft “uit één bloed het hele menselijke geslacht gemaakt” (Hand. 17:26).
Hij heeft dus gewild dat in het begin broers met zusters zouden trouwen. Wat later als bloedschande werd gerekend(zie Lev. 18) was dat toen nog niet.
Zoals de vraagsteller al opmerkt, is het met Noach’s zonen een ander geval. Daar is zelfs in de zin van Lev.18 geen sprake van bloedschande. De vrouwen van Noach’s zonen behoeven namelijk in geen enkele familierelatie tot hun respektievelijke mannen te hebben gestaan. En hun kinderen konden met neven en nichten trouwen.
2 – Hoe moet je Joh. 14:28 (het laatste deel) zien; daar er staat: “Mijn Vader is groter dan ik”(de Here Jezus), daar de Godheid toch bestaat uit drie Personen, die gelijkwaardig zijn?-
Antwoord:
Op dit soort teksten ben ik ingegaan in “Jehovah’s getuige, mag ik ook wat zeggen?” Voor een uitvoerige verhandeling over dergelijke vragen verwijs ik belangstellende lezers naar deze brochure.
Verder hebben we te bedenken:
a. dat de Heer deze woorden sprak toen Hij in knechtsgestalte op aarde was (zie Fil. 2:7)
b.l). dat de Here Jezus de Zoon van God is. Bij gelijkheid van wezen is er dus toch ook iets wat met de relatie Vader-Zoon wordt aangegeven. Dit geheim moeten we niet willen ontraadselen, maar slechts bewonderen.
3 – Heel wat gelovigen, uit allerlei kringen brengen positief het evangeie. De vraag is nu: Moeten we met hen meedoen, of moeten we afzijdig blijven en afzonderlijk het evangelie brengen, vooral als je ver woont van een plaatselijke vergadering, waar gelovigen samenkomen rondom de Heer Jezus, met Hem als middelpunt?
Antwoord
Enerzijds moeten we er voor oppassen dat onze afzondering geen isolement
wordt, anderzijds dat we door ons samenwerken met anderen onze afzondering
gaan verloochenen. Voor ik op de praktijk terecht kom, eerst een paar waarschuwende notities:
a. In Num.11:24 staat dat Mozes zeventig mannen bij de tent des Heren brengt. Gods Geest komt over hen en zij profeteren. Twee mannen blijken echter niet naar de tent te zijn gekomen waar ze wel hoorden te zijn (vs. 26). Toch komt ook de Geest op hen en profeteren zij in de legerplaats. Als Jozua er van hoort, zegt hij in zijn ijver voor de Here tegen Mozes: “Mijn heer Mozes, belet het hun” (vs. 28).
Mozes geeft daarop ten antwoord: “Wilt gij voor mij ijveren? Och,ware het gehele volk des Heren profeten, doordat de Here zijn Geest op hen gave” (vs. 29).
Laten we dus voorzichtig zijn met oordelen over mensen die niet precies zo handelen als wij juist vinden (waarbij het nog de vraag kan zijn of ons oordeel wel helemaal juist is).
Overigens zegt Mozes niet tegen de achtenzestig bij de tent: “Gaan jullie dan ook maar in het leger profeteren” of: “Voeg je maar bij die twee”.
b.Eenzelfde les kunnen we trekken uit Luk. 9:49, 50. Johannes zegt tegen de Heer:”Meester, wij zagen iemand die in uw naam boze geesten uitwierp en wij hebben het hem verboden, omdat hij (u) niet met ons volgt”. De Heiland antwoordt hem echter: “Verbiedt het niet, want wie niet tegen u is, is voor u”. Ook hier geen veroordeling enerzijds, maar ook geen opwekking om zich nu maar bij die anderen te voegen.
Wij hebben onze eigen roeping te volgen en niet te oordelen over anderen. Wat het antwoord op de vraag betreft kan ik moeilijk anders doen dan de normen aangeven die ik zelf op grond van de Schrift meen te moeten aanleggen. Deze komen hier op neer, dat ik nooit inga op een verzoek om namens een of ander genootschap te spreken en dat ik niet samenwerk met iemand die namens een bepaald kerkgenootschap optreedt.
Hoe kan ik namelijk werken vóór (of in verband met) een kerkgenootschap waarvan ik de grondslag en de wijze waarop men samenkomt als onbijbels veroordeel? We hebben ons op grond daarvan immers van deze genootschappen afgescheiden. Zullen we dan nu weer opbouwen wat we afgebroken hebben? Waarbij nog komt dat we in veel gevallen te doen hebben met genootschappen die als instelling niet in staat zijn ongelovigen uit hun midden te weren, en die vaak dwaalleraars laten begaan. Bovendien zijn we niet eerlijk tegenover hen als we wel met hen meewerken. Want we steunen hen het ene ogenblik, krijgen daardoor konnekties, en als we trouw zijn aan onze roeping, dan zullen we deze konnekties moeten wijzen op het onbijbels karakter van het genootschap. We werken dus mee met een bepaald genootschap en een volgend ogenblik kunnen we de oorzaak ervan zijn dat dit genootschap leden verliest.-
Een tweede vorm van samenwerking is dat men in zee gaat met gelovigen die niet namens een bepaalde kring of groep optreden. Dan is de eerste vraag en die geldt zelfs voor samenwerking met gelovigen uit ons midden: “Brengt de Heer het op mijn weg?” Ten tweede is het de vraag of dit samengaan mij bindt aan voorwaarden. Moet ik op kompromis-basis gaan werken? Dan laat ik mensen toe te gaan staan tussen mij en mijn Opdrachtgever.
Hier kan alleen van een samengaan sprake zijn op een wijze zoals we die bij Abraham vinden. Toen hij Lot bevrijdde, trokken de mannen van Eskol enz. met hem op. Zij werkten echter met hem samen en niet omgekeerd.
Of om iets ruimer te stellen: Abraham werd niet gedwongen zich naar hun wensen en beginselen te schikken. We zullen altijd “vrij” moeten zijn om onze Heer te dienen zoals Hij het wil.
Als men ons beperkingen oplegt (b.v.zwijgen over de doop, de toekomst, geen vrije nazorg e.d.) dan zou ik nooit vrede hebben met een dergelijke samenwerking. Ik veroordeel niemand die het anders ziet. Ik zeg tegen niemand: Stoppen ermee (denk aan Num. 11:28). Wel ben ik echter voor de Heer verplicht, als ik op deze vraag antwoord geef, dat te doen naar de beginselen zoals ik die zie op grond van de Schrift. Uit ervaring weet ik dat je in zulke gevallen bijna altijd moeilijkheden krijgt als je werkelijk het licht laat schijnen dat de Heer ons gegeven heeft.
Als je ver van de”vergadering” woont kan het moeilijk zijn, maar persoonlijk evangeliseren kun je toch altijd. En als we daar trouw zijn, zal de Heerons verder de weg wijzen. Verschillende vergaderingen in Frans-Zwitserland zijn ontstaan – zo vernam ik eens – door een broeder die helemaal alleen in de dorpen evangeliseerde. Ter voorkoming van misverstanden nog het volgende:
a. op zakelijk gebied, in school etc. is natuurlijk een beperkte samenwerking met gelovigen mogelijk, maar dat ligt buiten de strekking van de vraag;
b. onder samenwerking versta ik niet het houden van een lezing, of het geven van een voorlichtingsavond over een bepaald onderwerp voor een ouderavond b.v.;
c. het kan zijn dat God een dienstknecht een opening geeft om het woord te brengen in een bepaalde gemeenschap,in de zin zoals Paulus in de synagoge sprak. Zodra men echter het woord tegenstaat, zullen we net als hij “de discipelen” hebben af te zonderen.
Ik wens de vraagsteller veel wijsheid,veel gebed en veel ijver voor de Heer toe!