Vraag: Wat is de betekenis van Genesis 3 15?
Antwoord:
Dit vers heeft een direkte betekenis en een indirekte, geestelijke of symbolische betekenis. Het is ermee als met de voetwassing in Joh. 13. De daad van de Heer liet zien dat ieder van de discipelen voor de ander de minste moest willen zijn. Die betekenis konden ze direkt begrijpen. De Heer vroeg dan ook: “Verstaat gij wat ik u gedaan heb?” en geeft daarop zelf het antwoord, dat als Hij, de Meester en Heer voor hen “het minste werk” wilde doen, zij dat voor elkaar ook moeten doen (vs. 12-17). Deze handeling had echter ook een diepere zin. Daarop doelde de Heer toen Hij tegen Petrus zei: “Wat Ik doe, weet gij nu niet maar gij zult het hierna verstaan” (vs. 7).
Om dat te begrijpen moeten we weten dat water een beeld is van het Woord van God en dat we hier op aarde (daarvan spreken de voeten) door dat Woord van de besmetting tijdens onze wandel gereinigd moeten worden. We behoeven dan niet weer geheel gewassen te worden, zoals gebeurde bij onze bekering-maar wel gereinigd van besmetting die we oplopen, tijdens onze wandel in deze zondige wereld. Een handeling kan dus een dubbele zin hebben. En met een bepaalde uitspraak kan dat ook zo zijn.
Dan nu terug naar Gen. 3 : 15. De eerste, direkte betekenis is dat God tussen het dier “slang” en tussen de vrouw en haar nageslacht vijandschap zet. De mens heeft – enkele fakirs niet meegerekend – een hekel aan slangen en waar hij woont zal hij trachten ze uit te roeien. En een slang doodt hij door het dier de kop te vermorzelen; omgekeerd zal de slang een mens die in het veld wandelt in het onderbeen bijten. Deze woorden, door de Here God gesproken, hebben echter ook een diepere zin. En om die zin gaat het in feite. Met de woorden: “En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw”, richt de Here God zich over het dier “slang” heen tot de Satan die de slang gebruikte. Satan wordt met de “slang” geïdentificeerd en heet dan ook in Openb. 20 : 2 de “oude slang”.
Onder het zaad van de slang moeten we de dienstknechten van Satan verstaan. Mensen die Hem toebehoren en dienen (vgl. Hand. 26 : 18; Joh. 8 : 38, 41, 44). Onder het zaad van de vrouw hebben we Christus te verstaan. Van Hem wordt gezegd in Galaten 4: 4 dat Hij is “geworden uit een vrouw”.
Zoals de term “zaad” in Genesis 22: 18 op Christus slaat (zie Gal. 3 : 16) zo ziet ook de term “haar zaad” uiteindelijk op Christus.
De betekenis van het vers is deze dat Christus Satan alle macht ontnemen zal (de kop vermorzelen), maar dat Satan Christus zal doen lijden in zijn wandel hier op aarde (de hiel vermorzeld.). Het eerste vinden we in eerste instantie vervuld op het kruis. Daar is hij “te niet gedaan, die de macht van de dood had, dat is de duivel” (Hebr. 2: 14). De volle vervulling zal gezien worden als Satan onder onze voeten verpletterd zal worden (Rom.16: 20). Eerst gebonden inde afgrond, zal hij daarna geworpen worden in de poel des vuurs (Openb. 20).
Het tweede is vervuld toen de Joden Christus gevangen namen, hem kinnebaks-slagen gaven en de heidenen Hem bespotten, geselden en tenslotte kruisigden. En in afgeleide zin wordt Christus in de zijnen nog vervolgd. ” Saul, Saul wat vervolgt gij Mij”.
Vraag: Wat betekent de uitdrukking “een onberouwelijke bekering” in 2 Kor. 7 : 10? Je hebt toch juist berouw van je verkeerdheden als je je bekeert?
Antwoord:
Het woord onberouwelijk in bovenstaande uitdrukking slaat niet op onze zonden en verkeerdheden, maar ziet op de daad van de bekering. Van je zonden heb je bij je bekering juist wel berouw.
“Heb dan berouw en bekeert u” zegt Petrus (Hand. 3: 19) immers! Van de bekering echter krijg je geen berouw. Een onberouwelijke bekering is een bekering waar je nooit spijt van krijgt, waar je dus niet meer op terugkomt Die bekering staat vast! Als de echte droefheid naar God er echter niet is dan kan men zich uiterlijk wel bekeren (2 Petr. 2: 22), maar later keert men weer terug tot zijn vroegere leefwijze. Het was dan geen echte, geen onberouwelijke bekering!