622 jrg 128, blz. 84 1985 Mt 18 herstel / Mattheüs 18:20

Vraag:

Broeder J.G. Fijnvandraat heeft in het decembernummer een artikel gewijd aan Mattheüs 18 : 20. Daarnaast zijn er artikelen verschenen omtrent ons vergaderen. Mijn dank hiervoor. Ik persoonlijk ervaar dit als zeer nuttig en opbouwend. In dit kader zou ik u een tweetal vragen willen stellen.

(1) Als drie gelovigen (bijv. één broeder en twee zusters), zich beroepend op Matth. 18: 20, samenkomen en er is geen groei in aantal, dan kan ik me bijna niet aan de indruk onttrekken dat het lichaam van Christus niet funktioneert en dat deze gelovigen op de duur ‘verpieteren’. Kan men zich derhalve dan wel beroepen op deze tekst?
Y.N. te E.

Antwoord:

Er hebben zich gevallen voorgedaan, waar een enkel echtpaar is begonnen of is doorgegaan met broodbreking en dat God dit gezegend heeft en er later toch op die plaats (weer) een bloeiende vergadering is ontstaan.
Men moet dan echter wel zeker weten, dat dit de weg van de Heer is, en als er vertrouwen op de Heer is zal Hij de Zijnen niet beschaamd doen uitkomen.

Over het algemeen gesproken zijn dit echter uitzonderingsgevallen. Het ligt veel eerder in de lijn, dat men een nabijzijnde vergadering bezoekt, daar geestelijk meegroeit en gefundeerd wordt in zijn overtuiging. Wanneer de Heer dan meerderen toevoegt uit de plaats waar men als enkeling of enkelen vertoeft, dan zal Hij ook de overtuiging werken en vrijmoedigheid geven om ter plaatse te gaan vergaderen.

Is men in dezen niet in de weg van de Heer en handelt men ‘eigen-wijs’ dan zal er noch geestelijk noch in aantal groei zijn. Men verpietert inderdaad – om de woordkeus van de vraagsteller aan te houden – en van echt funtioneren als lichaam van Christus en huis van God komt niet veel terecht.
Principieel kunnen we niet zeggen, dat het niet kan, maar … er is ook nog zoiets als de praktijk!

Vraag:

(2) Helaas moeten ook in Nederland gelovigen worden uitgesloten van de Tafel van de Heer op grond van de Schrift. Een gevolg hiervan is dat wij met zulke gelovigen geen gemeenschap kunnen hebben (1 Kor. 5). Komt derhalve zo’n gelovige in onze samenkomst, dan kunnen wij, naar ik meen, deze persoon niet direkt met vreugde begroeten en doen alsof er niets aan de hand is. Wat dient dan wel onze houding te zijn?

Antwoord

Uit de vraagstelling maak ik op, dat de betreffende persoon een tijd is weggebleven en nu weer de samenkomsten gaat bezoeken, wat dan als een teken van een beginnend herstel kan worden opgevat.
Er zijn namelijk ook gevallen, dat een uitgeslotene blijft doorgaan met het bezoeken van de samenkomsten.
We zullen, in een geval als dit, waar er zonde is gepasseerd die tot uitsluiting heeft geleid, twee dingen goed moeten onderscheiden: a. het persoonlijke herstel in de gemeenschap met de Heer, en b. het herstel van de praktische gemeenschap aan de tafel van de Heer en dus ook het herstel te midden van de broeders en zusters.

Zodra een gelovige, die gezondigd heeft en onder de tucht is gesteld met oprecht berouw zijn zonde voor God en Christus erkent, is er herstel van de band van gemeenschap met de Vader en de Zoon. Het Woord van God zegt: ‘Als wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid’ (1 Joh. 1 : 9).

Niet alleen déze gemeenschap was echter verbroken, maar ook de gemeenschap met de broeders en zusters en het uitdrukking geven daaraan aan de tafel van de Heer.
Zo goed als de gelovigen de verantwoordelijkheid hebben een boze uit het midden weg te doen, zo goed rust op hen de verantwoordelijkheid om de betrokkene weer in de gemeenschap op te nemen. Zij moeten dan echter wel de overtuiging hebben, dat het met de betreffende persoon in orde is. Daartoe zal een gesprek namens de broeders en zusters nodig zijn waarbij het kwaad ook daar beleden en veroordeeld wordt. En als de broeders die dit gesprek voeren, overtuigd zijn van de oprechtheid van degene die als boze werd weggedaan, zullen zij hem aan het geheel voorstellen om de gemeenschap weer te herstellen. Als er geen bezwaren zijn kan dan – en eerst dan – de omgang weer zijn zoals die was voor de tuchtmaatregel van kracht werd.

Natuurlijk zal er blijdschap zijn als iemand, die weggedaan werd, weer blijk geeft de gemeenschap met de broeders en zusters te zoeken. Maar ieder voorbarig vreugdebetoon is principieel onjuist en kan zeer nadelig werken omdat het het belang van een gesprek namens de broeders en zusters ondergraaft of afzwakt. De persoon in kwestie meent al in de gemeenscnap hersteld te zijn, terwijl dat nog niet het geval is.

De voorschriften van 1 Kor. 5: 11 moeten dus gehandhaafd worden, totdat een herstel namens de broeders en zusters een feit is. Als de gezindheid van de betrokken persoon goed is, zal hij dat ook begrijpen en respekteren. Uiteraard is het daarbij van belang dat de broeders en de zusters deze beginselen ook zijn bijgebracht, zodat ze weten hoe ze zich hebben op te stellen als zich dergelijke gevallen voordoen.

Aanvullend wil ik nog wijzen op het voorbeeld van Petrus. Deze discipel heeft ernstig gezondigd door zijn Meester te verloochenen. Direkt toen hij die daad gepleegd had, bracht de Heer Zelf hem tot inkeer door hem aan te zien (Luk. 22: 61). Vervolgens is de Heer persoonlijk aan Petrus verschenen (Luk. 24: 34; 1 Kor. 15: 5). Wat er toen besproken is, weten we niet en behoeven we niet te weten. Dat betekende echter wel het persoonlijk herstel van Petrus. Er moest nog iets volgen en wel zijn herstel als apostel te midden van de andere discipelen en dat gebeurde waar de anderen bij waren aan het meer van Tiberias. Daar heeft de Heer aan Petrus drie vragen gesteld en Petrus heeft heel goed begrepen waarom de Heer driemaal hetzelfde vroeg. De Heer deed dat niet om hem pijn te doen of om hem te schande te maken, maar om zijn geweten te raken, of beter: om hem tot zelfonderzoek te brengen. Het was voor Petrus nodig dat dat gebeurde.

Zo is er ook voor hen die gezondigd hebben een ernstig gesprek nodig om tot herstel in de gemeenschap van de broeders en zusters te komen. Het is voor de broeders en zusters nodig om tot de overtuiging te komen dat de betrokkene weer kan aanzitten en de volle gemeenschap kan ervaren. Het is voor de persoon in kwestie heilzaam en geeft hem de zekerheid, dat nu ook alles weer in orde is.

Het voorkomt ook dat er na die tijd iemand ook nog maar iets over de kwestie zou mogen zeggen; de betrokkene is openlijk hersteld en daar mag niets aan afgedaan worden.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies