626a jrg 129, blz.109 1986 TV Goed woord erover?

Vraag

Als we denken aan wat er voor de televisie gevloekt wordt en wat erop te zien is, zouden we dan nog wel een goed woord van de televisie kunnen zeggen? Moeten we ]es.33: l5b en Ps. 101:3 hierop niet toepassen?

Antwoord:

Het bovenstaande is een samenvatting van de vraag van onze broeder, die ons opnieuw plaatst voor het probleem van de televisie. We hebben het er al eens eerder over gehad
en we willen proberen deze kwestie nog eens zo evenwichtig mogelijk te berde te brengen. We zijn ons daarbij bewust, dat we het nooit zo kunnen belichten dat allen met ons antwoord tevreden zijn.

Onder ons worden in hoofdzaak een tweetal standpunten ingenomen en wel de volgende:

a. de televisie is een zo misbruikt medium, dat het bezit ervan zonder meer afgeraden en ook openlijk afgekeurd moet worden;
b. met de televisie zullen we moeten leren leven. We moeten niet het bezit ervan, maar het verkeerd gebruik tegengaan.

Deze beide opvattingen botsen met elkaar en geven soms aanleiding tot heftige discussies. Aan dit laatste willen we niet graag meedoen, wel willen we stof aanvoeren, die kan bijdragen tot een rustige gedachtenwisseling, waarbij de argumenten zuiver gehouden worden. Welnu, we zullen goed moeten beseffen, dat er tegen een verkeerd gebruik van de televisie direkte bijbelse argumenten in te brengen zijn, maar dat dat niet het geval is wat het bezit van zo’n toestel betreft.

De standpunten – wat dit laatste betreft – berusten van beide zijden op afweging van praktische bezwaren. De kwestie van het bezit van televisie is dan ook niet te beslissen door het aanvoeren van bijbelteksten. Deze teksten kunnen we alleen aanvoeren met het oog op verkeerd gebruik. En van bovengenoemde teksten is waarschijnlijk alleen de eerste daarop van toepassing. Ik zeg dit even als een opmerking terzijde, die in zoverre van belang is, dat we tot de werkelijke zin van Ps. 101 : 3 trachten door te dringen.

In de Statenvertaling luidt genoemde tekst: ‘Ik zal geen belialstuk voor mijn ogen stellen’. De EIberfelder Bibel vertaalt de tekst ook zo. Daarbij is het de vraag of de psalmist denkt aan iets dat hij werkelijk voor zich stelt om er naar te kijken of dat hij denkt aan plannen die hij beraamt en die hij zich voor zijn geestesoog stelt. Het begrip ‘belialstuk’ wijst in die richting en ook vers 2b steunt deze opvatting. Een andere gedachte is deze, dat we verbinding moeten zoeken met vers 3b, waarbij dan onder afvalligen zij verstaan moeten worden, die tot afgoderij vervallen.

De psalmist zou dan bedoelen, dat hij geen afgodsbeeld voor zijn ogen zal stellen. Het lijkt me toe dat de eerste verklaring aannemelijker is. De tekst is dus alleen in afgeleide zin toepasbaar op wat er voor de televisie vertoond wordt. We kunnen ons daarom beter bepalen tot ]es.33 : 15, dat duidelijke taal spreekt. Maar zoals gezegd, dit ernstige woord is alleen toepasselijk op dat wat men via de televisie (en dat geldt ook voor de radio, krant, enz) hoort en ziet (leest). De tekst zegt niets ten aanzien van het bezit van de televisie. Net als de drukpers, de radio en zoveel andere vindingen is de televisie een knap stukje techniek, dat in zichzelf neutraal is. In zekere zin is de televisie te vergelijken met de brievenbus in de voordeur van ons huis.

Door onze brievenbus komt van alles naar binnen, goed en kwaad. Wat dit laatste betreft: huis-aan-huis-bladen met bioscoopnieuws, prikkelende reklamefolders, uitnodigingen om mee te doen aan de staatsloterij, enz. Door de televisie komt ook kwaad en goed, met dit verschil, dat we bij de televisie het goede kunnen laten binnenkomen en het kwade kunnen weren door de knop om te draaien. Onze brievenbus zouden we moeten dichtspijkeren, maar dan weren we niet alleen het kwade, maar ook het goede. Natuurlijk staat daartegenover dat je maar de knop van de televisie behoeft om te draaien om de vuilste zaken in je huiskamer gepresenteerd te krijgen. Principieel echter is er geen verschil, en iemands standpuntbepaling komt dus zuiver neer op het afwegen van praktische argumenten. En … wat voor de een een zwaarwegend argument is, is het voor een ander niet.

De redenering dat de televisie een zo misbruikt medium is, dat daardoor het medium als zodanig besmet is en voor een christen onaanvaardbaar, lijkt bij het eerste aanhoren een degelijk argument. Maar bij even nadenken voel je dat het niet opgaat. De drukpers is namelijk een even misbruikte uitvinding: golven zedeloze lektuur worden via dit medium over de mensheid uitgestort en de derde wereldlanden worden overspoeld met marxistische ideologieën. In verschillende gevallen rollen van dezelfde pers christelijke en onchristelijke bladen.

Neem een ander voorbeeld: drugs worden vreselijk misbruikt, maar zijn ze daarmee zo besmet, dat gebruik als pijnverzachter of medicament afgekeurd moet worden? Een geweer dient in de meeste gevallen om mensenbloed te doen vloeien, maar is dat een reden om een gebruik als jachtgeweer te verbieden? Nog sterker spreekt het voorbeeld van gebruik van wijn. Wat een misbruik wordt er niet van alcohol gemaakt, maar is daarmee de wijn op zichzelf zo besmet, dat je het gebruik van wijn moet afkeuren?

Dit voorbeeld spreekt daarom zo duidelijk omdat we nu de Schrift in direkte zin kunnen aanvoeren. Aan de ene kant bevat de Bijbel namelijk heel ernstige waarschuwingen tegen misbruik van wijn. Op de gevaren van de wijn wordt heel duidelijk gewezen, maar aan de andere kant wordt het gebruik niet verboden en worden er ook positieve dingen van de wijn gezegd. Kortom: misbruik van een medium besmetten dat medium nooit zodanig dat alle gebruik moet worden afgekeurd. Ik herhaal: we zijn aangewezen op praktische argumenten en ieder weegt die op zijn wijze. Laat me een paar voorbeelden mogen noemen.

Iemand zal het bezit van televisie afkeuren omdat de kinderen van de gelovigen erdoor op het pad van het verderf worden gezet. Welnu, zegt een ander, als iemand thuis niet zoveel gezag over zijn kinderen heeft dat de televisie uitgaat bij verkeerde programma’s (of beter: al uit is), dan heeft hij evenmin gezag om ze bij vriendjes of vriendinnetjes weg te houden van de televisie. Er zijn dan ook ouders, die televisie nemen om tenminste controle te houden over wat de kinderen zien.

Anderen echter weten zonder televisie een gezinssfeer op te bouwen waarin de kinderen niet naar de televisie talen. De een wil geen televisie omdat het zo’n misbruikt medium is, de ander zegt: moeten we dan alleen satan gebruik laten maken van deze uitvinding? En hij probeert mee te werken daaraan dat dit medium in dienst van God gebruikt wordt. Zo zouden nog veel meer pro- en contra-argumenten aan te voeren zijn. Ik laat die verder rusten. Slechts nog een enkel woord over een openlijke afkeuring van het bezit van televisie.

Zij die eigenlijk willen dat in de Bode het bezit van televisie moet worden afgekeurd en er pressie moet worden uitgeoefend om de televisie te weren, moeten twee dingen goed bedenken en dit nog afgezien van de vraag of we hun standpunt al of niet delen: ten eerste dat we ons daarmee op de stoel van het oordeel stellen. We veroordelen daarmee allen die een televisie hebben en zeggen als het ware: jullie kunnen beweren wat je wilt, maar jullie hebben die knop niet in je macht, dus weg dat ding. Ten tweede, dat elke pressie enerzijds tot wetticisme en anderzijds tot huichelarij voert. Wetticisme bij de ‘verbieders’: het bezit van televisie wordt dan de maatstaf voor toelating e.d. Huichelarij bij hen die toch televisie nemen en hem ’terwille van de broeders’ verborgen opstellen.

En zij, die dit geschrijf over de televisie een belachelijke, achterhaalde zaak vinden mogen zich wel de vraag stellen of ze wel werkelijk macht over de knop hebben en of hun geestelijk leven nu wel zo gediend is met het bezit en gebruik van dit medium. Want laten we wel wezen, de televisie is voor velen een slokop wat tijd betreft. Afgezien van het gevaar, dat we naar verkeerde, moreel-slechte programma’s zouden gaan kijken, is er het gevaar van gekluisterd zijn aan de beeldbuis en het bekijken van programma’s die wel niet slecht zijn, maar die ook niets bevatten waar je wat wijzer van wordt. Men behoeft zijn vrije tijd nu niet per se aan enkel bijbelstudie te besteden (hoeveel tijd besteden we daar trouwens aan??), maar er is wel een beter gebruik ervan mogelijk dan het staren naar flutprogramma’s.

Het bezig zijn met een goede hobby is dan heel wat waardevoller en geeft ook de nodige ontspanning. Ontspanning hebben we op zijn tijd nodig, maar het moet wel verantwoorde ontspanning zijn. We willen niet in wetticisme vervallen en geboden of verboden voorschrijven, maar een ernstige waarschuwing voor misbruik van de televisie is beslist niet overbodig. Tenslotte: wie meent televisie te moeten hebben, minachte hem niet, die er geen heeft, en hij die geen televisie heeft, oordele hem niet die er wel een bezit. Moge de Heer ons – hoe dan ook – wijsheid en kracht geven zo te handelen als is tot zijn eer.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies