Wie is de grootste? (Mattheüs 18:1-6)
Hoogmoed
Kinderen hoor je nog wel eens zeggen: ‘Ik ben groter (knapper enz.) dan jij!
’t Zijn echter beslist niet alleen kinderen die zo spreken. Volwassenen willen op hun wijze rijker, voornamer, meer geëerd enz. zijn dan een ander. Daaruit blijkt de hoogmoed die leeft in ’t hart van de mensen. In plaats van God de eerste plaats te geven, zetten we ons “ik” op de troon.
Met zo’n gezindheid is het onmogelijk God te behagen en zijn Koninkrijk binnen te gaan. Dat blijkt duidelijk uit het verhaal dat in Mattheüs 18 staat opgetekend.
De discipelen komen bij Jezus met de vraag: ‘Wie is wel de grootste in het Koninkrijk der hemelen?’
Kennelijk vindt ieder van hen dat hij toch wel een goede kans maakt op de eerste plaats.
Deze kwestie heeft hen intensief bezig gehouden. In Lucas 9:46 staat het met deze woorden: “Er kwam ook een overlegging bij hen op wie van hen de meeste was”.
Twee van de twaalf discipelen in het bijzonder menen dat ze toch wel hoge ogen gooien voor een plaats op het erepodium. Dat zijn Johannes en Jacobus, die samen met hun moeder bij de Heer komen om de plaats aan zijn rechter- en linkerhand op te eisen (Mattheüs 20:20; Marcus 10:35). De anderen zijn echter geen haar beter, want ze nemen het deze twee zeer kwalijk (Mattheüs 20:24). Zelfs als de discipelen later in de zaal zitten waar de Heer het avondmaal instelt, zijn ze over deze kwestie aan et twisten (Lucas 9:24).
In plaats van bezig te zijn met het lijden dat hun Meester zou moeten doormaken, kibbelen ze over de vraag wie van hen de voorrang heeft. Hiermee wordt aangetoond hoe totaal bedorven het menselijk hart is.
Worden als een kind
De Heer geeft de discipelen een geducht lesje te leren. Hij plaatst een kind in het midden van de kring en zegt: ‘Voorwaar, Ik zeg u, wanneer gij u niet bekeert en wordt als de kinderen, zult ge het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan’.
Dat woord hout niet alleen een les in voor de discipelen, maar eveneens voor ons. Radicale bekering, verootmoediging voor God is voorwaarde om het Koninkrijk binnen te gaan.
Welnu, hoe staat het daarmee met ons? Zijn we al geworden als de kinderen? Hebben we ons gering geacht als een kind? Ontfermen we ons over de kleinste, over de nederigste gelovige, of staan we ze in de weg en fungeren we als een struikelblok?
Belangrijke vraag om ernstig over na te denken!