Vraag:
Ik heb een vraag naar aanleiding van 1Kol4, het gedeelte ‘orde in de dienst’, en dan met name over de verzen 34-36. Wat wordt in vs34 bedoeld met ‘de vrouwen moeten zwijgen’? Wat wordt in vs35 bedoeld met ‘als ze iets willen te weten komen, moeten ze thuis haar MANNEN om opheldering vragen’? ‘Want het staat lelijk voor een vrouw te spreken in de gemeente’? Is het een vrouw toegestaan broedervergaderingen bij te wonen? Zo ja, mag een vrouw haar ideeën naar voren brengen en betrokken zijn bij de besluitvorming? Zo nee, waarom niet, en op welke bijbelse gronden niet? Is het een vrouw toegestaan hardop te bidden in de bidstond, en misschien zelfs in de dienst? Zo nee, op welk bijbelgedeelte is dit gebaseerd? Ik probeer erachter te komen hoe God het bedoeld heeft dat een vrouw mag zijn.
Wat de Bijbel zegt daarover, en hoe ik dat in mijn leven kan toepassen zonder dat bijbelteksten een eigen leven gaan leiden. Wij komen als gezin nu een jaar samen in een vergadering, en krijgen steeds het antwoord dat de positie van een vrouw nu eenmaal die van een zwijgende is in de Gemeente, maar we kunnen niet precies opmaken wat de Bijbel ons te zeggen heeft. We hopen en bidden dat u ons misschien kunt uitleggen wat God bedoeld heeft door dit stukje aan ons voor te houden, en hoe wij hiervan kunnen leren en dit in ons leven proberen toe te passen. Met vriendelijke groeten, zr. T.K. te Z.
Antwoord:
Onze zuster heeft vragen gesteld die momenteel heel sterk leven, niet alleen binnen de ‘vergaderingen’, maar ook in allerlei andere bijbelgetrouwe geloofsgemeenschappen. In de laatste decennia is er heel veel literatuur over deze kwesties verschenen. We hebben het nu niet over de feministische theologie, die immers niet uitgaat van het Goddelijke gezag en de betrouwbaarheid van de Schrift, maar van haar ’tijdgebondenheid’; in zo’n visie wordt Paulus hoogstens zijn persoonlijke mening gegund, maar meer ook niet. Nee, we hebben het over boeken en artikelen van schrijvers die alleszins als Schriftgetrouw bekendstaan, d.w.z. die uitgaan van het Goddelijke gezag ook van Schriftplaatsen als 1Koll:2-16; 14:34-38 en ITm2:11-15. Ondanks deze gemeenschappelijke basis is het opmerkelijk hoe ver hun standpunten uiteenlopen.
Enerzijds is er het bekende ’traditionele’ standpunt: zusters mogen in de samenkomsten niet individueel hun stem laten horen, zij mogen niet ‘leren’ (Schriftonderwijs geven) in een gezelschap waar ook mannen tegenwoordig zijn en zij mogen niet ‘heersen’, d.w.z. geen opzienerschap uitoefenen. Anderzijds wordt ook het tegenovergestelde standpunt verdedigd: zusters mogen in de samenkomsten liederen opgeven en/of gebeden uitspreken en/of Schriftlezingen verrichten, en volgens sommige standpunten mogen zij zelfs Schriftonderwijs in de gemeente geven en opzienerschap uitoefenen, zolang zij maar niet hun eigen mannen ‘beleren’ en over hen ‘heersen’. Tussen deze twee uitersten vinden we dan nog vele tussen standpunten. De grote vraag is hoe een dergelijke hoogst verwarrende verscheidenheid aan standpunten mogelijk is.
Volgens ’traditionele’ uitleggers zijn de nieuwere standpunten heel wat meer door de feministische theologie beinvloed dan de aanhangers ervan willen toegeven. Volgens deze aanhangers van de nieuwere visies echter zijn de ’traditionele’ uitleggers beinvloed door een sterk verouderde visie op de plaats van de vrouw, een visie die volgens hen de vrouw sterk discrimineert, geheel tegen de scheppingsorde in. Welke van deze twee ‘verwijten’ is nu de juiste? Daarover gaan de meningen helaas sterk uiteen.
Bovendien blijken in allerlei geloofsgemeenschappen, ook binnen de ‘vergaderingen’, de gemoederen door deze discussie sterk oververhit te raken. Volgens de ’traditionele’ uitleggers is hier namelijk de trouw aan Gods Woord in het geding. De nieuwere uitleggers echter willen de ‘discriminatie’ van de vrouw als zonde tegen de scheppingsorde aan de kaak stellen. ‘Zelfs’ de redactieleden van de Bode zijn het onderling niet helemaal eens, al gaan hun standpunten gelukkig lang niet zo ver uiteen als zojuist geschilderd. Het zou heel wat bladruimte vergen om alle argumenten voor en tegen op een rijtje te zetten, en nog veel meer ruimte om ze zorgvuldig tegen elkaar af te wegen.
Na afloop zouden heel wat lezers zich bepaald niet verrijkt voelen, maar integendeel eerder behoorlijk in de war gebracht… Nu zal onze vraagstelster zeggen dat ze daar niet veel aan heeft. Ze wil graag haring of kuit, en dat is te begrijpen. We zouden haar bijv. kunnen vertellen wat redactielid A of redactielid B van de zaak vindt, maar zou ze met die ietwat uiteenlopende zienswijzen geholpen zijn? Er is echter een veel belangrijker kwestie. De vraag lijkt ons niet zozeer of wij de vraagstelster, of welke individuele zuster dan ook, een pasklaar antwoord zouden kunnen geven. Immers, daarmee is de plaatselijke gemeente nog niet geholpen! Het gaat er niet om wat zuster X persoonlijk zou moeten vinden, maar wat gemeente Y zou kunnen of moeten doen.
De vraag of een zuster bijv. een lied zou kunnen opgeven of een gebed zou kunnen uitspreken, is uiteraard niet een zaak van haar persoonlijke keuze, maar per definitie een zaak die de hele gemeente aangaat. Als werkelijk een hele gemeente het erover eens zou kunnen worden dat de Schrift zusters toestaat een lied op te geven of een gebed uit te spreken, zouden anderen dat slechts kunnen constateren en eventueel betreuren. Alleen zou zo’n gemeente er dan wel rekening mee moeten houden dat andere gemeenten niet alleen aan het gebruikelijke standpunt vasthouden, maar zich ook geroepen zouden kunnen voelen de band met zo’n gemeente te verbreken. Op z’n minst zouden individuele broeders zich best geroepen kunnen voelen de huns inziens bijbelse tegenargumenten onder de aandacht van die gemeente te brengen, en dat zou best nuttig kunnen zijn. En nu komt de hamvraag. Het gaat er niet om wat individuele zusters (én broeders) van de kwestie vinden, maar:
(a) Bestaan er voldoende steekhoudende argumenten om te stellen dat de Schrift zusters toestaat een lied op te geven of een gebed uit te spreken, en daarmee een eeuwenlange praktijk te veranderen?
(b) Is het wijs, als we allemaal op onze vingers kunnen uitrekenen dat er geen voor allen bevredigende bijbelse antwoorden zijn, een dergelijke heikele kwestie überhaupt aan de orde te stellen, laat staan deze nieuwe praktijk in te voeren?
Volgens de voltallige redactie is het antwoord op beide vragen: Neen. Niet alle redactieleden zijn het erover eens dat de Schrift eenduidig leert dat zusters géén lied zouden mogen opgeven of géén gebed zouden mogen uitspreken. Maar ze zijn het er wél over eens dat de Schrift niet eenduidig het omgekeerde toestaat. En dan geldt: bij twijfel niet inhalen. Dit geldt des te meer als men van tevoren weet dat een discussie over deze kwestie geweldige onrust binnen een gemeente zou teweegbrengen, ja, zelfs grote onrust in vele andere gemeenten. Onze zuster-vraagstelster zal dit vermoedelijk wel een onbevredigend antwoord vinden; maar we hopen dat zij zal aanvaarden dat er helaas ‘niet meer in zit’