Reacties op Vraag & Antwoord: ‘Wat mogen vrouwen?’ (blz 19 van WJO)
Op de vragenbeantwoording ‘Wat mogen vrouwen?’ zijn twee reacties binnengekomen, die in één ding overeenstemmen, namelijk dat in beide het antwoord onbevredigend geacht wordt. Het verschil is echter dat de ene inzender de uitspraken van Gods Woord zo duidelijk vindt dat een twijfel daaraan door hem gezien wordt als een aanval vanuit de hemelse gewesten op de positie die de Gemeente inneemt ten opzichte van Christus. De andere inzend(st)er stelt dat ze wel wil zwijgen ter wille van de broeders, maar dat deze beperking (geen lied opgeven en niet bidden) niet in Gods Woord staat.
Aan het vraagstuk ‘wat mogen vrouwen?’ zitten twee kanten: een leerstellige en een pastorale. Bij de behandeling van de leerstellige kant moet de vraag beantwoord worden: ‘Is het geoorloofd?’ Bij de behandeling van de pastorale kant moet de vraag beantwoord worden: ‘Is het nuttig?’ Wanneer nu de vraag geluid had: ‘Mag een zuster in de gemeente leren of voorgaan in de bediening van het Woord?’ of: ‘mag ze een positie van gezag, regering, innemen?’ – dan zou de redactie op leerstellige gronden (met een beroep op 1Tm2:11,12 en 1Kol4:34) een dergelijke activiteit van een zuster absoluut afgewezen hebben.
Op dit punt is er redelijkerwijs geen alternatieve uitleg te geven. Hier is het een kwestie van aanvaarden van wat God zegt, of niet. De pastorale kant van de zaak zou daarmee ook beslist zijn, want wat tegen de Schrift ingaat, is sowieso niet nuttig. Trouwens, als iets wel geoorloofd is, wil dat nog niet zeggen dat je het moet uitvoeren, want het kan heel goed ‘niet nuttig zijn’. Nu merkt onze zuster op dat het niet in Gods Woord staat dat een zuster niet een gebed mag uitspreken of een lied mag opgeven. Dat staat er inderdaad niet met zoveel woorden.
En om dat er maar bij te voegen: er staat ook niet dat ze niet een gedeelte uit Gods Woord mag voorlezen. Maar het feit dat iets niet uitdrukkelijk verboden wordt, bewijst natuurlijk niet dat het daarom wel geoorloofd is. Daarom bleef voor de redactie de pastorale benadering over. Wij menen eenstemmig dat het niet wijs is deze zaak in de vergadering ter discussie te stellen; dat geeft alleen verwarring en verdeeldheid en heilloze debatten.
We willen graag aansluiten bij het slot van de brief van onze zuster over wat vrouwen in de Gemeente van onze Here jezus Christus mogen doen. In feite zijn er zusters die die vraag heel positief beantwoord hebben. Zij hebben wegen gevonden waarin zij zonder problemen de gaven kunnen uitoefenen die God hun heeft gegeven en waarin ze actief kunnen zijn voor de Heer. Je hoeft maar om je heen te kijken om dat te zien. Laten wij elkaar daarin bemoedigen en steunen. We menen dat het wijs is de discussie over dit onderwerp in de ‘Bode’ hiermee te sluiten.
J.G. Fijnvandraat
‘Wat mogen vrouwen?’
Hierbij wil ik reageren op ‘Vraag & Antwoord: Wat mogen vrouwen’ in de Bode van januari 1997. Het is loffelijk dat de redactieleden het erover eens zijn dat de Schrift niet eenduidig toestaat dat zusters een lied zouden mogen opgeven of een gebed zouden mogen uitspreken in de samenkomst van de gemeente. Het is te hopen dat het antwoord uitwerkt dat een dergelijke praktijk niet wordt ingevoerd en waar dat al is gebeurd dit wordt teruggedraaid.
Maar de aangevoerde redenen om vrouwen geen deel te laten nemen aan de dienst zijn wel erg mager. Dat wordt eerlijk toegegeven door het antwoord te besluiten met dat er ‘helaas niet meer in zit’. Op mij komt het antwoord over als een ‘verstandig’ antwoord, dat helaas ‘vlees noch vis’ bevat. Op zich is er niets tegen een verstandig antwoord, maar wel als daardoor het duidelijke Schriftwoord uit 1Kol4:34 naar het rijk van vage Schriftplaatsen wordt verwezen. Hoe komt het dat van een Schriftwoord waarover altijd duidelijkheid is geweest, nu gezegd wordt dat het toch allemaal niet zo duidelijk is? Het lijkt mij dat bij alles wat er tot nu toe over is gezegd en geschreven een belangrijk punt over het hoofd is gezien.
Dat is namelijk de vraag naar de drijvende kracht achter de terreinwinnende gedachte en praktijk van deelname aan de dienst door zusters in de samenkomsten van de gemeente. Uit Ef6:12 leren we dat ‘onze strijd niet is tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbelleersers van deze duisternis, tegen de geestelijke machten van de boosheid in de hemelse gewesten’.
Tegen de achtergrond van dit vers zou ik u willen vragen mijn volgende opmerking te overwegen: het introduceren van deelname aan de dienst door zusters is een aanval vanuit de hemelse gewesten op de positie die de gemeente inneemt ten opzichte van Christus. Ik zal proberen dat toe te lichten. Wat mogen vrouwen? Zij mogen in hun hele gedrag en houding ten opzichte van de man laten zien hoe de gemeente staat ten opzichte van Christus.
De vrouw is immers een afbeelding van de gemeente (Ef5:22-33)? En in het bijzonder als de gemeente samenkomt, heeft zij het voorrecht dat te laten zien. Het zwijggebod voor vrouwen is dus geen beknotting van haar deelname, maar een terugbrengen naar de waardevolle positie die vrouwen in de samenkomst mogen bekleden. Door deelname aan de dienst verliest zij de glans die van haar afstraalt als zij zich gedraagt zoals Christus dat graag van de gemeente ziet. Wie is er gebaat bij een verandering in de houding en het gedrag van de vrouw?
De grote vijand van God en van zijn Christus! Zijn gedachten zijn ons toch niet onbekend (2Ko2:1l)? U begrijpt dat het er niet om gaat motieven te beoordelen. Waar het mij om gaat, is te wijzen op wie en wat er achter dit streven zit. Als we daar oog voor krijgen, zal dat ook licht werpen op de betekenis van 1Kol4:34.
M.G. de Koning
‘Wat mogen vrouwen?’
Goddelijk gezag van de H. Schrift onderschrijf ik voor honderd procent, maar toen ik uw antwoord las op ‘Wat mogen vrouwen?’ werd ik onrustig. Ik ben een vrouw en ik wil dienen, bruikbaar zijn voor mijn Heer en Heiland, die direct na Zijn opstanding eerst verscheen aan een vrouw. Zij mocht Zijn boodschap uitdragen.
Bijbelse scherpslijperij is onchristelijk en blokkeert. Ik wil beslist geen pleidooi houden voor vrouwen om het ‘zwijgen’ te doorbreken, maar voor de Gemeente van Christus waar wij allen, broeders en zustes, deel uitmaken van het Lichaam van Christus. In de plaatselijke gemeente mogen we getuigen en de Heer Jezus alle eer geven voor Zijn verlossingswerk voor ieder van ons. De scheppingsorde bevestigt de wederzijdse afhankelijkheid man-vrouw, Adam-Eva.
Naar Zijn beeld schiep Hij hen, de man uit stof en de vrouw uit levende materie. We kennen allemaal ook het principe dat vele eersten de laatsten zullen zijn en weten dat het eerstgeboorterecht verbonden is met zegening: Esau-Jacob; Manasse-Efraïm. God gaat met ieder mens Zijn eigen weg. In de universele Gemeente van Christus gaat het om de Heer Jezus. Hij is het Hoofd van de Gemeente en Hij laat/liet ons zien in woord en daad hoeveel vertrouwen Hij heeft/had in vrouwen. Wat zou het een zegen zijn als broeders de Heilige Schrift zouden lezen met dezelfde ogen waarmee de Heer Jezus vrouwen aanzag, respecteerde en voor het voetlichtplaatste.
Zij mochten getuigen telkens weer (zie bv. Lk7:36-50). Vrouwen willen in de Gemeente de Heer Jezus groot maken, zingen, lofprijzen en zomaar eens spontaan een lied opgeven of om voorbede vragen. Als dat binnen een plaatselijke gemeente niet kan omdat de broeders gewetensbezwaren hebben, dan zijn zusters de eersten die dat begrijpen en omwille van de broeders zwijgen, maar het moet wel duidelijk zijn dat het geen beperking is die de Heer Jezus,heeft aangegeven. Het staat niet in Gods Woord.
Het zou dan wel getuigen van liefde en respect voor elkaar als diezelfde broeders zoeken naar een mogelijkheid om zeker de alleengaande zusters te vragen of zij een bepaald lied willen zingen of een gebed in hun hart hebben. Traditie weegt zwaar, maar een eeuwenoude praktijk mag geen stokpaardje worden. De Geest staat boven de letter, de tijd haalt ons in en dit is wat anders dan ‘bij twijfel niet inhalen’. ‘Zelfs’ de redactieleden van de Bode zijn het onderling niet helemaal eens … Op de nogal suggestief geformuleerde hamvragen zegt de ‘voltallige’ mannelijke redactie: ‘neen’, maar met betrekking tot het punt of de Schrift eenduidig leert dat zusters geen lied zouden mogen opgeven of geen gebed zouden mogen uitspreken, blijft het mistig en dan komt als ‘Deus ex machina’ het verlossende (?) woord: bij twijfel niet inhalen.
Is nu de onrust weg? Is de vraag beantwoord? Worden er in de Bode van het Heil in Christus bouwstenen aangedragen voor heilloze discussies in plaatselijke gemeenten? Is er verschil voor gehuwde zusters die in liefde hun man als ‘hoofd’ dragen en voor zusters die, om welke redenen dan ook, alleen staan? (IKo 7:35-40). Ik wil niet voorbijgaan aan de grote verantwoordelijkheid en bezorgdheid van broeders die voorgaan in de Vergadering van gelovigen. Hun inzet, hun liefde voor de Heer Jezus geeft kleur aan het Lichaam van Christus. Er is bewogenheid, er is heiliging. Samen in de naam van Jezus. Laat het alstublieft zo blijven.
Als er dan ‘helaas’ niet meer inzit, waag ik het te stellen: Er zit veel meer in als we samen bidden, samen zoeken … en vragen om wijsheid. ‘Laat de kinderen tot Mij komen.’ Ik wil groeien als een ‘kind van God’, als mens, als vrouw. Ik zou het fijn vinden als er veel verhelderende, positieve reacties komen met betrekking tot de vraag: ‘Wat mogen vrouwen in de gemeente van onze Heer Jezus Christus?’ Dit is op mijn hart. Het is niet gemakkelijk om echt uitdrukking te geven aan wat ik toch een gebed zou willen noemen. Ik wens u als redactie wijsheid en vraag u om met ons’ lezers, mee te bidden, opdat we elkaar blijven verstaan en zo elkaars hand en/of voet mogen zijn.
Mia G. Steenland