Bemoediging
Er staan heel wat uitspraken in de Bijbel waarin de oproep ‘zie’ voorkomt. In dit artikel zal het gaan over een aantal ‘zie’- uitspraken die betrekking hebben op Jezus Christus. Die wil ik in chronologische volgorde voor het voetlicht brengen.
Zie, Ik kom om uw wil te doen
Als eerste noem ik de uitspraak die vermeld staat in Ps 40:8,9. Deze tekst wordt aangehaald in Hb 10:7:
‘Zie, Ik kom om uw wil te doen.’ Deze woorden sprak de Heer bij zijn komen in de wereld. Hij stelde Zich beschikbaar als dienstknecht om de wil van God te volvoeren. Christus zou het ware slachtoffer worden op grond waarvan het geweten van elk die gelooft, gereinigd wordt van zonden. Maar aan het brengen van dat offer ging vooraf een leven in dienstbaarheid, met alles wat dat meebracht.
Laten we alleen maar denken aan het feit dat Hij, de Zoon van God, de heerlijkheid bij zijn Vader opgaf (Fl2:5,6), om hier te leven in een schepping waar de zonde heerste en waar Hij te maken kreeg met zondige en vijandige mensen. Als volgelingen van de Heer mogen we ons wel afvragen of wij bereid zijn in ons leven de wil van God te doen. Ook wanneer we daardoor in moeilijke omstandigheden komen; als we daarvoor ons comfort moeten opgeven; als we moeten verkeren in een vijandige omgeving? Dat is bij de prijs van discipelschap in begrepen! Nemen we die prijs voor onze rekening?
Zie het Lam van God dat de zonde van de wereld wegneemt
Als tweede tekst wijs ik op de uitspraak waarmee Johannes de Doper de Christus aanwees terwijl hij, Johannes, predikte en doopte bij de jordaan (Jhl:29). Zijn stem galmde als het ware over het water: ‘Zie het Lam van God dat de zonde van de wereld wegneemt.’ Deze woorden hebben een indirecte betekenis in het heden en een directe betekenis voor de toekomst.
Om met de laatste te beginnen: de eerste mens, Adam, heeft de zonde als boze macht in de wereld ingebracht doordat hij gehoor gaf aan de stem van Satan en ongehoorzaam werd aan God. Hij zondigde en werd aan de macht van de zonde onderworpen. Hij deed niet slechts een verkeerde daad – zonde – maar hij kreeg ook een verkeerde, zondige aard. Tegenover ‘de eerste mens’ die de zonde op aarde introduceerde, staat ‘de tweede mens’ die de zonde zal uitbannen uit de wereld. Daarvoor moest Hij op het kruis tot zonde
worden gemaakt (2Ko5:21; Rm8:3). Tegenover Adam die het zonde-probleem op aarde invoerde, staat ‘de laatste Adam’ die het eens voor altijd zal oplossen. Hij zal dat afdoende doen, er is niet nog een derde Adam nodig, zoals Moon beweert. Nee, er is slechts één ‘laatste Adam’ wiens werk eenmalig en afdoende is.
De grondslag voor deze reiniging van de wereld is gelegd op het kruis en de woorden van Johannes wijzen daar ook heen. Daar werd in principe de zondemacht geoordeeld en tenietgedaan. Het indirecte tweede aspect van de woorden van Johannes is dan ook, dat bij ieder mens die in deze tijd in Christus gelooft, de zonde niet meer hoeft te heersen.
In het werk van Jezus Christus, verricht op het kruis, hebben wij geen enkele inbreng gehad. Als gelovigen hebben we alleen deel aan de gevolgen ervan. We mogen weten dat onze zonden vergeven zijn op grond van zijn offer op Golgotha en dat de zonde-macht in ons geoordeeld is (1Pt2:21-25; 2Ko5:21). Toch kunnen we in deze tijd wel iets doen dat met deze uitspraak verband houdt. We kunnen het evangelie van het kruis doorgeven aan wie maar horen wil. De uitroep: ‘Zie het Lam van God’ mogen we laten weergalmen in deze wereld. We kunnen nog iets doen: we mogen (a)’onwetenden’ onderwijzen wat het werk van onze Heiland inhoudt, als het gaat om het zonden-probleem, dat wil zeggen het probleem van de zonde als daad en (b) hun duidelijk maken wat het kruis inhoudt ten aanzien van de zonde als macht en hen grond onder de voeten geven wat de zekerheid van het heil betreft.
Zie, uw koning komt gezeten op een ezelsveulen
Als derde in deze rij wil ik wijzen op de uitspraak van de profeet Zacharia: ‘Zie, uw koning komt tot u, Hij is rechtvaardig en zegevierend, nederig en rijdende op een ezel, op een ezelhengst, een jong van een ezelin”. Deze profetie ging in vervulling toen de Heer Jeruzalem naderde en de stad binnenreed (Mt 21:1-11; Mk 11:1-11; Lk 19:28-40;Jh 12:12-19). De menigte juichte Hem toe met de woorden van Ps 118:25.
Hij, de Koning van Israël, kwam niet als de pleger van een coup om de zittende regering ten val te brengen. Hij kwam niet als een revolutionair aan het hoofd van een leger om de overheersers uit het land te drijven. Nee, Hij kwam in nederigheid, niet gezeten op een paard zoals in de toekomst (zie 0p19:11-16), maar rijdend op een ezel, een lastdier. In zijn nederigheid zou Hij overwinnen, Hij die rechtvaardig is en eenmaal recht en gerechtigheid op aarde zal uitoefenen.
De discipelen eren Hem, ze spreiden palmtakken en kleren voor Hem uit op de weg. Willen wij Hem ook eren? Dat niet zozeer als de koning van Israël hoewel we Hem ook als zodanig kennen, maar willen we Hem erkennen als de koning van het koninkrijk der hemelen waarin wij discipelen zijn? Willen we Hem eren in zijn hoedanigheid als de Koning der koningen en de Heer der heren die eenmaal als zodanig zal optreden? Deze koning is rechtvaardig.
Willen wij dat ook zijn? Willen wij rechtvaardig oordelen, zonder aanzien des persoons? Zonder voortrekkerij of achterstelling? Of doen we mee met het onrechtvaardig beoordelen van medegelovigen en het verspreiden van lasterpraatjes of onware geruchten? Deze koning is nederig… hoe is het daannee bij ons gesteld? Ook al laten we onze haan niet altijd koning kraaien, zo af en toe willen we hem toch wel eens even laten horen, of niet … ?
Zie, de mens
Pilatus spreekt het woord dat in tijdsorde het vierde is in deze reeks ‘zie’teksten (Jh19:6). De Joden hebben hun koning verworpen. Het ‘Hosanna’ is nog niet verstorven of het ‘kruist Hem’ klinkt op. Daar staat de Zoon des Mensen voor de menigte: geslagen, veracht, met een doornenkroon op het hoofd. Pilatus brengt Hem naar buiten in deze toestand om mogelijkerwijs nog enig medelijden bij het volk op te wekken, of althans hun haat te bekoelen. Hij heeft evenwel verkeerd ‘gegokt’ en zo voelde hij zich gedwongen, tegen alle wetsregels in, de Onschuldige over te geven om gekruisigd te worden. Dat is de weg die onze Heiland ging.
We belijden volgelingen van Hem te zijn. Willen we ook zijn voetstappen drukken? De voetstappen van Hem die als Hij leed niet dreigde? Die als Hij gescholden werd niet terugschold? Heeft een broeder ons misschien gegriefd en wrokken we daar nog steeds over? Heeft een zuster ons verkeerd beoordeeld en kunnen we dat maar niet verkroppen? Laten we goede relaties stuklopen op een woord dat ons niet past; op een houding die ons niet zint? Is dat het drukken van de voetstappen van onze Meester? Willen we veracht worden zoals Hij? Zijn we bereid smaad te lijden voor Hem? Accepteren we het als mensen over ons spreken als: kijk die lui?
Zie, Ik sta aan de deur en ]k klop
Het vijfde ‘zie’ is weer een uitspraak van de Heiland Zelf (0p3:20). Het is een droevige uitspraak. Ze is gericht aan een gemeente. Het is niet een blijde begroeting in de zin van: ‘Kijk, Ik ben er, doe de deur maar open.’ Nee, het is een woord dat getuigt van teleurstelling. De gemeente te Laodicea is lauw. Deze gemeente is warm geweest voor de Heer, maar er is verkoeling opgetreden. Wat een teleurstelling is dat voor de Heiland. Hij staat buiten de deur! Maar dat is toch zijn plaats niet?! Hij hoort toch in het midden van zijn gemeente! Zou Hij nu misschien weggaan en die gemeente de rug toekeren? Nee, Hij wil juist naar binnen, ondanks alles wil Hij naar binnen!!
Als de gemeente als geheel Hem niet opendoet, dan wil Hij binnenkomen bij elk lid van die gemeente. Bij elk die zijn hart (weer) voor Hem ontsluit. Met zo’n gelovige wil Hij maaltijd houden. Zijn we als gemeente verflauwd? Willen we dan als gemeente naar zijn stem luisteren en de deur voor Hem opendoen? Als ‘de gemeente’ niet los te branden is; als er geen beweging in te krijgen is vanwege haar zelfvoldaanheid, doen we dan persoonlijk de deur open en laten we Hem binnen in ons hart en in ons leven? Geven we Hem de plaats die Hem toekomt? Hij wil binnenkomen en een fijn contact met ons hebben. Hij wil maaltijd met ons houden. Geweldig is dat: Hij met mij en ik met Hem. Kennen we dat?
Zie, de Leeuw uit de stam van Juda heeft overwonnen
De zesde uitspraak verplaatst ons naar de toekomst (0p5:5). Johannes, de apostel, is opgetrokken in de hemel. Hij ziet God op de troon en alle schepselen eren Hem (0p4). De Here God heeft een boek in zijn hand. Het boek met de zeven zegels. Dat boek moet geopend worden, maar wie heeft recht om de zegels te verbreken? Er blijkt in de hele schepping niemand te zijn die dat recht of die macht heeft. Johannes is daar zo teleurgesteld over dat hij in huilen uitbarst. Maar dan spreekt een van de oudsten die om de troon gezeten zijn, het verlossende woord: ‘Ween niet, zie, de leeuw uit de stam van Juda heeft overwonnen om het boek en zijn zeven zegels te openen’ (0p5:5). Ziet Johannes dan een Leeuw optreden als een machtige overwinnaar? Nee, hij ziet een Lam staande als geslacht.
Dat Lam heeft overwonnen en zijn overwinning ligt besloten in het feit dat Hij geslacht is maar leeft. Op het kruis heeft Christus overwonnen en door in de dood te gaan, heeft Hij hem tenietgedaan die de macht over de dood had, dat is de duivel (Hb 2:14,15). Dat Lam is waard om het boek te openen. Die opening gaat gepaard met de oordelen die zullen uitlopen op de de reiniging van de schepping en het oprichten van het Koninikrijk.
Het Lam staat daar en de oudsten vereren dat Lam. Ze zingen een nieuw lied tot zijn glorie en vallen voor Hem neer en aanbidden Hem.
Te midden van een wereld die het Lam niet kent, en als ze Hem wel kent Hem niet érkent – mogen wij in het vooruitzicht van de realisatie van dit visioen nu al het Lam eren en aanbidden, want Hij is het waard. We mogen dat persoonlijk doen, we mogen het ook gezamenlijk in praktijk brengen in onze samenkomsten. Laat er dan bij ons ook diepe bewondering zijn voor het Lam. Laat die bewondering doortrillen in onze gebeden en lofzeggingen. Laat het zinderen in onze liederen.
Mogen de woorden van het lied ‘Het Lam voor ons op aard geslacht, is
eeuwig waard te ontvangen, de wijsheid, rijkdom, eer en kracht, en dank’bre’ lofgezangen’ als ‘reukwerk’ opstijgen tot zijn eer en welbehagen.
Zie, Ik kom spoedig
De zevende uitspraak heeft betrekking op de terugkeer van Jezus Christus (0p22:7,12,20; vgl. 2:16; 3:11). Voor ons als gelovigen denken we dan aan de belofte die we in Jh14:1-3 aantreffen, namelijk dat onze Heiland zou heengaan om voor ons plaats te bereiden in het Vaderhuis met de vele woningen en dat Hij zal terugkeren om ons ’tot Zich te nemen opdat ook wij mogen zijn waar Hij is’. De apostel Paulus sluit hierbij aan met de woorden: ‘Want de Heer Zelf zal met een bevelend roepen, met de stem van een aartsengel en met de bazuin van God neerdalen van de hemel; en de doden in Christus zullen eerst opstaan; daarna zullen wij, de levenden, die overblijven, samen met hen in wolken worden opgenomen de Heer tegemoet in de lucht; en zo zullen we altijd met de Heer zijn. Vertroost daarom elkaar met deze woorden’ (1Th4:16-18). De wederkomst van Christus heeft twee kanten: een kant waar de Gemeente direct mee te maken heeft. Dan denken we aan de hierboven aangegeven ‘opname van de gelovigen en hun invoering in het Vaderhuis’.
Die zijde is de hoop voor de Gemeente. Het andere aspect heeft te maken met zijn verschijning in deze wereld om (1) zijn volk Israël te verlossen, (2) de volken te oordelen en (3) zijn koninkrijk op te richten. Iemand zei eens tegen mij: ‘Ik heb altijd moeite met de opname.’ Ik antwoordde hem toen: ‘Met de “opname” kunt u geen moeite hebben, want daarover spreekt de Bijbel te duidelijk. U kunt hoogstens moeite hebben met het moment van de opname.’ Dat bedoelde hij natuurlijk ook, maar toch is het goed om het zo te stellen. Als we moeite hebben met het moment van de opname, lopen we gevaar de opname uit onze gedachten te verdringen. In de loop der tijden is dat in de christenheid gebeurd en helaas zien we dat ook nu nog gebeuren.
Dit artikel zou te lang worden als ik het verschil in tijd tussen de opname van de Gemeente en de verschijning van de Heer om de volken te oordelen, zou gaan belichten.
Maar één ding moet gezegd worden en wel dat Jh14:1-3 en 1Th4:15-18 een speciaIe boodschap bevatten voor de Gemeente van Jezus Christus. Wij mogen Hem verwachten als de Heiland die komt om ons in het Vaderhuis te brengen, waarbij we Hem tegemoet gaan in de lucht. De grote vraag is of wij Hem ook daadwerkelijk verwachten. Waken we of zijn we in slaap gesukkeld? Worden we zo in beslag genomen door allerlei dingen dat we niet of niet meer zo vurig uitzien naar Hem? Ik denk dan niet aan zondige dingen, hoewel die ook een rol zouden kunnen spelen, maar aan ‘neutrale’ dingen zoals ons werk, onze hobby of wat het ook maar zijn mag. Zo ja, laten we dan ontwaken en elkaar aanmoedigen om te ontwaken en uit te zien naar de bruidegom, die beloofd heeft spoedig te komen. Laat ons antwoord op zijn belofte zijn: ‘Amen kom, Heer Jezus’ (0p22:20).
Zie, hier is de Christus
Als we de woorden uit Mt24:23 ‘zie, hier is de Christus’ in hun verband lezen, horen we niet de stem van mensen die de Heer Jezus liefhebben, maar de stem van mensen die een verleider volgen. We hoeven alleen maar het commentaar van de Heer Jezus op deze woorden te lezen. Dat commentaar staat er direct achter en luidt: ‘gelooft het niet’. In Mt 24 en 25 waarschuwt de Heer zijn volgelingen voor verleiders die zullen opstaan. De fans van deze lui roepen luid: ‘Hier moet je wezen, hier is Hij.’ Deze verleiders doen zich voor als waren ze de Christus, maar in werkelijkheid zijn ze valse christussen. In de loop der tijden zijn er heel wat van die valse christussen opgestaan, maar dat zal in het bijzonder het geval zijn in de eindtijd, in de tijd van ‘de grote verdrukking’ en de periode die daaraan voorafgaat.
Mt24:30 geeft aan wat er fundamenteel niet klopt met deze oproep. De wederkomst van de Christus zal namelijk niet gelijken op zijn eerste komst, ‘zijn komst in het vlees’. Toen werd Hij als mens geboren en leefde Hij hier op aarde onder de mensen. Op een bepaald moment trad Hij voor het voetlicht en kon men zeggen: ‘Zie, hier is de Christus’ (vgl. Jh 1:42,46). Bij zijn verschijning in de toekomst zal het heel anders toegaan: ‘Zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken van de hemel met kracht en grote heerlijkheid.’ Het misleidende in de gewraakte oproep is dat daarmee de eerste komst van de Heiland geloochend wordt; dat zijn dood en opstanding worden weggemoffeld; dat zijn hemelvaart en het gaan zitten aan Gods rechterhand verdoezeld worden.
Zie, Hij komt met de wolken, en eik oog zal Hem zien
De laatste tekst in de reeks ‘zie’-teksten staat in Op1:7 en sluit aan bij Mt24 en 25. De Heer komt zichtbaar terug (zie Mt24:30; Mk13:26; Lk21:27; vgl. Zc12:10). Het belang van deze teksten is dat God zijn Zoon zal verheerlijken voor het oog van deze wereld. De verachte kruiseling van Golgotha was het ‘laatste’ wat de wereld gezien heeft van Jezus van Nazareth, maar het zal niet het laatste zijn. Hij, de gesmade en verworpene, zal’ eenmaal glorieus op het wereldtoneel verschijnen. Hij zal niet te vinden zijn in de woestijn, ook niet ergens in een binnenkamer; nee, Hij verschijnt en elk oog zal Hem zien. Zoals Jozef, als misdadiger geworpen in een cel, door Farao werd verhoogd en alle knie zich voor hem moest buigen, zo zal het gaan met Jezus Christus.
Zoals gezegd, ga ik niet in op het verschil in de tijd tussen de ‘opname’ en de verschijning van de Heer in deze wereld. Wel wil ik wijzen op een verschil tussen die twee. In Mt24 gaat het over de verwoesting van de tempel; over de gruwel van de verwoesting, die geplaatst zal worden in de heilige plaats, waarover Daniël gesproken heeft; over gelovigen in Judea en over de grote verdrukking; over het verschijnen van het teken van de Zoon des Mensen in de hemel en het bijeenvergaderen van de uitverkorenen door de engelen. Het valt niet te ontkennen dat de bijzonderheden Joods getint zijn en dat er wat dat betreft een duidelijk onderscheid valt op te merken met wat we in Jh14:1-3 en 1Th4:15-18 lezen.
Maar nu moet ik wijzen op een eenzijdigheid bij die gelovigen die de leer van de opname hoog in het vaandel hebben. Zij lopen gevaar alleen maar oog te hebben voor de komst van de Heiland ‘om zijn Gemeente thuis te halen’ en verliezen zijn verschijning in de wereld uit het oog. Ze hebben alleen belangstelling voor hun eigen toekomst, voor het heil dat hun wacht, en bedenken niet dat het God gaat om het belang van zijn Zoon. De toekomst van onze Heer Jezus Christus is niet vervuld, niet volkomen, als Hij zijn Gemeente in het Vaderhuis gevoerd heeft.
Het gaat erom dat Hij op het terrein waar Hij werd gesmaad en gehoond, verheerlijkt zal worden. We moeten niet vergeten dat als Paulus spreekt over het ontvangen van de kroon der gerechtigheid, die de rechtvaardige Rechter hem geven zal, hij dat verbindt met het liefhebben van zijn verschijning (2Tm4:6-8). Het moet ook ons verlangen zijn dat Christus in deze schepping zal worden geëerd en Hij zijn koninklijke heerschappij zal aanvaarden. Dat niet alleen omdat we dan met Hem zullen regeren, maar omdat dan zijn smaad zal zijn afgewend en alle knie zich voor Hem zal buigen tot zijn glorie. Daarom: laten we ook zijn verschijning liefhebben.