Een ezelpraatje
(Matth. 21:1-11)
Een ezelboek
Een ezelpraatje? Ja, maar niet een praatje van een ezel, of u zou mij als schrijver voor een ezel moeten verslijten. Wel een praatje over ezels. Geen biologisch praatje over de spijsvertering, de levensgewoonten enz. van Grauwtje, nee, een praatje over ezels in de bijbel.
Men heeft de bijbel wel eens het “schapenboek” genoemd, omdat er zoveel over schapen in staat, over echte schapen en over geestelijke schapen.
Met haast evenveel recht kun je de bijbel een ezelboek noemen, want er staat heel wat in over ezels.
Bij een bijbelquiz voor jongelui heb ik eens de volgende berijmde vraag gesteld: Wie moesten er bij een ezel wachten?
Wie zette de ezelinnen uit zijn gedachten?
Wie moesten een ezelin met een veulen halen?
Welke ezelin gaf les zonder zich te laten betalen?
Dat zijn dan vier gevallen, maar er zouden nog veel meer vragen in deze geest te maken zijn.
Belangrijker echter dan deze “aardigheidjes” over ezels is de les die de bijbel ons door middel van de ezel geeft.
Een onrein dier
Ten eerste behoort de ezel volgens de Joodse wet tot de onreine dieren, want hij heeft geen gespleten hoef en herkauwt niet.
U zult zeggen: ‘Wat hebben wij nu met die wet over reine en onreine beesten te maken, dat gold toch alleen voor de Jood?’ Inderdaad, dat gold voor de Jood, maar toch hebben wij er wat mee te maken. Want God heeft Israël maar niet zo een stelletje voorschriften gegeven als het ware om het moeilijk voor hen te maken en hun gehoorzaamheid te testen. Nee, in deze voorschriften zit een les, en die les geldt niet alleen de Jood. Denk maar aan het voorschrift: “Gij zult een dorsende os niet muilbanden”.
De apostel Paulus trekt de les er uit en zegt: ‘Wie het evangelie brengt mag ook van het evangelie leven.’ Welnu, die onreine ezel met z’n “eenzijdige” hoef en zijn ‘niet verwerken” van zijn voedsel is een beeld van de natuurlijke mens, wiens wandel voor God niet deugt en wiens innerlijk niet aan de toets van Gods kritiek onderworpen is, wiens geestelijke voeding niet beantwoordt aan het “voedselvoorschrift” van God.
Een lastdier
Ten tweede is de ezel een lastdier, een slavenbeest. Met de zondaar is het niet beter. Wij zijn in de macht van satan en zijn slaven van de zonde. We zijn geestelijke ezels. Niet omdat we dom zijn – hoewel de bijbel zeer zeker betuigt dat er “niemand is die verstandig is” – maar in dit geval omdat we slaven van de zonde zijn. Niet alleen sommige mensen zijn verslaafd…. Aan drank, drugs of sex. Nee, we zijn allemaal slaaf, slaaf van de zelfzucht, slaaf van de hoogmoed, slaaf van de machtswellust en noem maar op.
De nek breken
De Joden hadden van God een merkwaardig voorschrift gekregen. Bij gelegenheid van het eerste Pascha, waarbij alle eerstgeborenen die schuilden achter het bloed aan de deurpost, gespaard werden, gaf God ’n voorschrift betreffende de eerstgeborenen van het vee. Alle eerstgeboren dieren moest de Jood aan God wijden. Ze kwamen God toe, en de Israëliet erkende Gods recht door ze als een offer de Here te wijden. Maar een ezelsveulen kon niet als offer gebracht worden. Zo’n onrein slavenbeest op het altaar van God zou een aanfluiting zijn. Wat moest er dan mee gebeuren? Wel, er waren twee mogelijkheden. Het dier moest of gedood worden door het de nek te breken, of er moest een stuk kleinvee voor in de plaats sterven – het werd in dat geval “gelost” (zie Exodus 13:11-16). Door deze handelwijze erkende de Jood dat God hen als slavenvolk had verlost uit Egypte, terwijl er een lam stierf in plaats van de eerstgeborenen. Dit eeuwenoude voorschrift wijst heen naar hét Lam, Jezus Christus.
Wij verdienden net als dat ezelsveulen de dood, maar Jezus Christus wilde sterven in onze plaats. Ieder die zijn zonden belijdt en Hem aanvaardt, wordt “gelost”, dat wil zeggen verlost uit de slavernij van de zonde, verlost uit de macht van satan en gered zelfs van de dood, door de opstanding ten leven.
Een dienend dier
En alleen mensen die zo tot bekering en geloof zijn gekomen, kan God gebruiken. Van zulke mensen wil Hij zich bedienen. De geschiedenis uit Mattheüs, die ik hierboven aanduidde, geeft hiervan een illustratie. Jezus Christus zendt zijn discipelen uit om een ezelin met een veulen te halen. Hij zet zich op dit veulen en rijdt zo Jeruzalem binnen. Het lastdier vervult nu een dienst. Zo kunnen slaven van de zonde slaven van de gerechtigheid worden door het geloof in Jezus Christus (zie Romeinen 6:16-18). De ezelin van Bileam heeft haar baas een belangrijk lesje gegeven. ’t Was een sprekende ezelin, inderdaad.
Minder letterlijk, maar zeker even belangrijk is de les die de ezel (de ezel in het algemeen) ons in de bijbel geeft. In die zin zijn er heel wat sprekende ezels in de Schrift. De vraag is alleen of u zich persoonlijk al aangesproken weet.
Er zijn natuurlijk ook heel wat ezels in de wereld om u heen, die spreken. De één balkt nog luider dan de ander. Is het misschien zo, dat u door al dat lawaai de spraak van de ezel in de bijbel nog nooit vernomen hebt? Zou u dan nu aan die taal niet eens aandacht willen geven?