De grote schoonmaak van de Kerk
(Matth. 21:12-17)
Elk kerkgebouw zal op zijn beurt wel eens een schoonmaakbeurt krijgen; maar over deze schoonmaak gaat dit artikel niet. Een opwekking voor zo’n schoonmaak zal vermoedelijk niet gegeven behoeven te worden. Zulk werk is uitbesteed aan werksters of aan een schoonmaakbedrijf. Het kan ook zijn dat de koster zich er maar mee redden moet. De titel van mijn onderwerp luidt dan ook niet “De grote schoonmaak van kerkgebouwen”, maar “De grote schoonmaak van de Kerk”, en daarbij mag u er wel even op letten dat Kerk met een hoofdletter staat gedrukt. Het gaat namelijk niet om deze of gene kerkelijke richting, maar om de Kerk van Jezus Christus in het algemeen. Is deze Kerk dan aan een grote schoonmaakbeurt toe? Gaat het daarmee soms niet goed?
Velen zullen wat geïrriteerd worden als je spreekt over grote schoonmaak en dan het woord Kerk noemt.
Dat is dan niets nieuws. Het was vroeger met de Joden al precies zo. God had aan dat volk een prachtige eredienst gegeven. Niet prachtig van uiterlijk in de eerste plaats, maar prachtig wat de diepere zin er van betreft. En toen ze zich in het land Palestina goed gevestigd hadden, bouwde koning Salomo een schitterende tempel, waarin die eredienst plaats vond. Door de legers van Nebucadnezar was die tempel weliswaar verwoest, maar na de ballingschap hadden de teruggekeerde Joden hem weer opgebouwd. Die tempel betekende voor hen alles. Daar werd God gediend, en zij waren het enige volk dat god kende en Hem diende.
Dat er in die tempel dingen plaats vonden die helemaal niet tot eer van hun God waren, zagen ze niet eens. Er vond namelijk een levendige handel in offerdieren plaats. Dat werd natuurlijk een vieze boel. Allicht zal de tempel er niet schoner van zijn geworden, maar al weer: over die letterlijke smeertroep gaat het helemaal niet. Het gaat er om dat van de dienst van God een handelszaak werd gemaakt. Als de Jood aan de Here een offer wilde brengen, of in verband met zonde móést brengen, dan kon hij natuurlijk moeilijk van Kapernaüm af met een lam of geit naar Jeruzalem zeulen. Je kon dan beter gewoon naar Jeruzalem gaan en daar een offerdier kopen. In Jeruzalem waren er genoeg die daar een mooi stukje handel in zagen. Bovendien moest er natuurlijk betaald worden, dus voor “bankiers” (In de bijbel “wisselaars” genoemd) was er ook wat te verdienen. Zo ging deze handel niet om de dienst van God, maar om de portemonnee. En wat dat betreft was de tempel hard aan grote schoonmaak toe.
Als Jezus Christus op een keer de tempel te Jeruzalem bezoekt, dan pakt Hij deze zaak aan. Hij drijft de handelaars het tempelgebouw uit en de tafels van de wisselaars smijt Hij met geld en al ondersteboven. ‘In plaats van een bedehuis’, zo zegt Hij, ‘hebben jullie er een rovershol van gemaakt’. Kijk, zo’n soort schoonmaak zou in de kerk ook niet overbodig zijn. Wat speelt het geld daar soms een machtige rol, en eerzucht, na-ijver, wantrouwen, en noem maar op.
Nu zijn er genoeg mensen die de fouten van de Kerk haarfijn zien, zo haarfijn, dat ze niets met die hele Kerk te maken willen hebben. Ze zien haar fouten zo goed, dat ze geen tijd en geen oog hebben voor hun eigen fouten.
Jezus Christus zag de fout bij de tempeldienst niet alleen, en Hij zei er niet alleen wat van, maar Hij deed er ook wat aan. Zijn Gemeente heeft geen afzijdige critici nodig, maar leden die haar een warm hart toedragen en die bovenal God toegewijd zijn. Zulke mensen kunnen grote schoonmaak houden, omdat ze eerst in hun eigen hart schoonmaak hebben gehouden. Beter gezegd: ze hebben God toegelaten hun fouten te tonen, ze hebben geluisterd naar het evangelie en in het geloof Jezus Christus aanvaard. Nu hebben ze ook oog gekregen voor de waarde die de Kerk of Gemeente voor God heeft, en ze willen zich voor die Gemeente inzetten.
Behoren wij tot dat soort mensen, of staan we buiten op de stoep in de richting van de kerk te spuwen? Nadat Jezus Christus de tempel gereinigd heeft, komen de mensen bij Hem, blinden, lammen enz. En dan laat Jezus Christus zien wat dienen van God wil zeggen en hoe Hij gekomen is niet om gediend te worden, niet om van de godsdienst een handelszaak te maken, maar om te dienen. Hij geneest de blinden en de lammen. Dan wordt de naam van god groot gemaakt. Niet door de Joden, die zijn woedend over het aanmatigend optreden van de Here, maar door de kinderen. De kleine peuters zeggen: ‘Hosanna de Zoon van David’. Ze hebben dus wel zoveel besef, deze kinderen, dat ze weten wie Jezus Christus werkelijk is. Terwijl de leidslieden in Hem alleen de Zoon van de timmerman Jozef zien, zien de kinderen in Hem de Messias, de Verlosser, door God gezonden.
Op dat ogenblik kwam de tempel tot zijn recht, toen daar de lof van Jezus Christus bezongen werd. En dan eerst komt de Kerk van Jezus Christus tot “zijn recht”, dan eerst beantwoordt ze aan het doel dat God heeft, als in die Kerk de Here Jezus Christus wordt groot gemaakt.
Maar om met andere Christenen Hem groot te kunnen maken, moet u Hem eerst persoonlijk als uw Redder hebben aanvaard.