Een schijnproces
(Matth. 26:59-68)
Over Jezus van Nazareth zijn twee processen gevoerd, te weten een proces voor de godsdienstige rechtbank van de Joden en een proces voor de wereldlijke rechtbank van de Romeinen.
Het eerste was een schijnproces, zoals er helaas zoveel werden en nog worden gevoerd.
Het andere was een proces waar het recht op alle mogelijke manieren gekreukt werd, ter wille van de rust, de openbare veiligheid en het persoonlijk belang van de rechter zelf. Een dergelijk soort rechtspraak behoort evenmin tot de verleden tijd.
Voor de Joodse rechtbank begon het er mee dat de priesters een paar valse getuigen lieten opkomen. Er moest een doodvonnis vallen, dat stond al van te voren vast. Hoe ze het echter ook probeerden, de twee valse getuigen kregen geen beschuldiging voor elkaar, waarop met goed fatsoen de doodstraf de eis kon zijn.
Tenslotte vraagt de hogepriester aan Jezus of Hij de Christus is, de Zoon van God. De Heer geeft een bevestigend antwoord, en spreekt erover, dat Hij van nu af zal zitten aan de rechterhand van god en terug zal komen op de wolken van de hemel.
De hogepriester noemt dit Godslastering. Maar wat voor lasterlijks bevatte dit antwoord? Niets! De heilige Schriften, waarin deze hogepriester zei te geloven, noemden de Christus immers de Zoon van God. En diezelfde Schriften spraken over een Messias, die priester zou zijn naar de ordening van Melchizedek en zich zou zetten ter rechterhand van God. Als Jezus van Nazareth niet de Christus was, dan zou je van laster kunnen spreken, maar dat moest de hogepriester juist nog bewijzen.
Voor het doorgaan van het proces is dit echter voldoende. Dwars tegen de voorschriften in scheurt Kajafas in gehuichelde verontwaardiging zijn kleren en laat het doodvonnis uitspreken. Haat en hoon uit zich dan in het feit dat men Jezus bespuwt en in het gezicht slaat. Dit laat wel zien in welke geest het proces werd gevoerd.
Had God deze schijnvertoning niet kunnen voorkómen? Natuurlijk wel. Maar God heeft het niet voorkómen, want Jezus Christus moest sterven, wilden u en ik gered kunnen worden. Duidelijk moest echter blijken dat Hij als een onschuldige zou sterven. Hij, de Rechtvaardige voor de onrechtvaardigen. Hij is veroordeeld om wat Hij was, namelijk de Messias, de Christus. En doordat Hij zich gaf als offer is er voor Jood en Griek redding van het oordeel en vergeving van zonden mogelijk.
U en ik kunnen gered worden door een Christus, die, onschuldig veroordeeld, onze schuld wilde dragen.