710 jrg 129, blz. 24 1986 Betekenis van het bloed

M.R. de Haan, De betekenis van het bloed
Uitg. Het Licht des levens, Alphen aan den Rijn
Prijs f 5,95

J.G. Fijnvandraat & W.J. Ouweneel

De schrijver, die arts is van beroep, geeft een beschrijving van de samenstelling en functie van het bloed en past dit toe op de gemeente, het Lichaam van Christus. De uitspraak: ‘want de ziel van het vlees is in het bloed’ (St. Vert.) neemt hij zo ‘ietterlijk, dat hij de kwaliteit van het menselijk bestaan van het bloed laat afhangen:

‘Omdat het leven in het bloed is moet er met dat bloed iets gebeurd zijn op de dag, dat Adam van de door God verboden vrucht at (p.12)
‘Toen Adam zondigde, deed de dood zijn intrede in zijn bloed….( 12).
‘De zonde tastte het bloed van de mens aan niet direct zijn lichaam dat door het bloed gevoed wordt…(p. 12).
‘Het vlees kan men slechts ‘zondig’ vlees noemen, omdat het wordt gevoed en onderhouden door zondig bloed’ (p. 13).

Hier zien we hoe glibberig het pad van de schrijver wordt. De zonde wordt hier letterlijk aan de substantie bloed gekoppeld. Dat is nog niet alles, want De Haan gebruikt dit om te verklaren hoe het kon dat Jezus Christus als Mens geboren is zonder zondig te zijn. Hij leidt deze verklaring zo in:
‘Het feit, dat de zonde in diepste zin zit in het bloed, maakte de maagdelijke geboorte van Christus noodzakelijk, omdat Hij een nakomeling van Adam en tevens zondeloos moest zijn.

Omdat de Here jezus zonder zonde moest zijn, kon Hij deel hebben aan Adams vlees, dat niet ergelijk zondig is, maar kon Hij niet deel hebben aan Adams bloed, dat volledig doortrokken was met zonde’ (p. 13).

De Haan onderbouwt dat met een wetenschappelijk lijkend betoog, dat hier op neerkomt: ‘al het bloed, dat in [een] kind is, wordt geproduceerd in het kind zelf, als een resultaat van het mannelijk sperma in de eicel. De moeder zelf produceert in ‘t geheel geen bloed voor het kind’ (p. 44). Dus: het bloed van de Heer Jezus was (volgens De Haan) op geen enkele wijze van Maria afkomstig, en dus (wederom volgens De Haan) had Hij geen deel aan de menselijke erfzonde.

Allereerst iets over de ‘wetenschappelijke’ aspekten van dit betoog. Daar moeten we wel even op ingaan, want het is werkelijk verbazingwekkend dat een medicus zulke biologische onzin kan neerschrijven! Het hele betoog doet denken aan bepaalde middeleeuwse theorieën, die veronderstelden dat de vrouwelijke eicel slechts een soort voedingsbodem was, en dat de eigenlijk mens in piepkleine gedaante opgesloten zat in de mannelijke zaadcel.

Werd deze ‘zaad’-cel ‘gezaaid’ in de eicel – zoals zaaizaad in de aarde valt – dan kon dit mensje (‘homunculus’, zeiden de middeleeuwers) zich tot een baby ontwikkelen. Deze theorie is sedert lang naar het rijk der fabelen verwezen. De menselijke vrucht ontwikkelt zich onder invloed van de erffactoren die in de bevruchte eicel gelegen zijn. De helft hiervan wordt door de moederlijke eicel en de andere helft door de vaderlijke zaadcel geleverd. Ook de ontwikkeling van het bloed – ongeveer in de vijfde week van de zwangerschap – komt tot stand onder invloed van zowel de moederlijke als de vaderlijke erffactoren.

Het is pure onzin als De Haan schrijft: ‘Het mannelijk element heeft leven toegevoegd aan het ei’. Immers, de vrouwelijke eicel is precies even levend als de mannelijke zaadcel. De een is niet nodig voor de ander, maar samen zijn ze nodig voor de ontwikkeling van een menselijk embryo. Nog onzinniger wordt het wanneer De Haan de gedachten verbindt: het leven zit (niet in de eicel maar) in de zaadcel – en het leven is in het bloed; alsof er bloed in de zaadcel zou zitten! De zaadcel bevat net zomin bloed, en kan net zomin bloed produceren, als de eicel. Alleen wanneer ze samen versmelten, kunnen ze samen een menselijk embryo voortbrengen, waarin zich ook bloed ontwikkelt. Het is dus gewoonweg niet waar dat ‘al het bloed in dat kleine lichaampje alleen door de bijdrage van de vader in het embryo gevormd wordt’.

Ernstiger zijn echter de leerstellige aspecten van het hele betoog. De Schrift leert duidelijk dat de zonde niet alleen het bloed, maar de hele mens naar ziel en lichaam, heeft aangetast. Eva zou met moeite haar kinderen baren. De Schrift spreekt van de zonde in onze leden en in ons lichaam (Rom. 6: 12,13). Er is geen enkele grond in de Schrift voor de gedachte dat de zonde alleen in het bloed zou zetelen. In dat geval zou het menselijk embryo in de eerste vier weken na de bevruchting ‘zonder zonde’ zijn, want dan bevat het nog geen bloed.

Maar wat nog belangrijker is: De Haan is ook afgezien daarvan op de verkeerde weg. Noch de zondeloosheid van de Heer noch de verlossing door zijn bloed kunnen biologisch verklaard worden. De Heer Jezus was zonder zonde, niet doordat er aan zijn ontvangenis geen mannelijke zaadcel te pas gekomen is, we weten zelfs niet eens of daaraan een eicel van Maria te pas gekomen is; we weten helemaal niets van deze wondere gebeurtenis, waarover elke oneerbiedige en onfatsoenlijke speculatie uit den boze is. De Heer was zonder zonde doordat Hij God de Zoon was. Dat is voor het geloof voldoende. De grote fout van de schrijver is dat hij zich niet laat leiden door de Schrift, maar met een verkeerd uitgangspunt op hol geslagen is. Dat uitgangspunt is puur biblicistisch: alsof Lev. 17: 11 (e.a.p.) ons een wetenschappelijk model van de erfzonde in handen zou willen geven!

De Schrift koppelt de zondigheid van de mens niet aan een bepaald lichaamsbestanddeel, maar zegt dat heel de mens in zijn willen, denken en gevoelen zondig is. De Bijbel zegt niet: ‘ik weet dat in mijn bloed geen goed woont’, maar ‘ik weet, dat in mij, dat is in mijn vlees geen goed woont’. En met vlees wordt daar niet gedoeld op de substantie vlees (als onderscheiden van bloed, bot, zenuw etc.), maar op heel het menszijn, zoals we van Adam afstammen. Speculatieve, onjuiste en oneerbiedige theorieën als die van De Haan wijzen we daarom met grote kracht van de hand.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies