In de Bijbel staat een lied over een wijngaard die op een vruchtbare heuvel lag.
De eigenaar spitte hem goed om,
hij haalde alle stenen er uit,
plantte er edele wijnstokken in,
richtte een toren op als uitkijkpost,
en groef een perskuip.
Vanzelfsprekend verwachtte de man nu een rijke oogst van goede druiven. “Maar”, zo zegt het lied, “hij bracht wilde druiven voort” (Jesaja 5:2).
Wie wordt er met die wijngaard bedoeld? Wel de wijngaard op de vruchtbare heuvel is Israël, dat door God het land Kanaän, een land “vloeiend van melk en honing”, kreeg toegewezen.
God zuiverde het land van de vijanden. Hij deed de Israëlieten in Kanaän wonen, gaf hen goede inzettingen en verwachtte dat ze hem zouden dienen.
In plaats daarvan bracht de wijngaard slechte druiven voort: Israël luisterde niet naar God, maar diende de afgoden. Wat gebeurde toen? Het lied zegt het zo:
“Nu dan, Ik wil u doen weten, wat ik met Mijn wijngaard ga doen: zijn doornhaag wegnemen, opdat hij verwoest worde; zijn muur doorbreken, opdat hij vertrapt worde; Ik zal hem tot een wildernis maken….”
Is dat ook gebeurd met Israël?
Ja zeker, het Woord van God faalt niet. Het volk werd door Nebukadnezar wegevoerd in ballingschap en het land werd verwoest.
Wat een ernstige les voor Israël! Heeft het volk er wat van geleerd? Nee, ze waren net zo hardleers als Lot. God liet hem door Kedar Laomer wegvoeren en door Abraham bevrijden en terugbrengen. Lot leerde de les echter niet en ging weer als vanouds in Sodom wonen te midden van de zondaren. Daarop volgde voor hem een tweede wegvoering. Zo is het ook met Israël gegaan. God bracht Israël terug, maar in plaats van God van harte te blijven dienen vervielen ze tot een dode vormengodsdienst. God zond Zijn Zoon, Jezus Christus, om de vruchten van de wijngaard op te vragen (vgl. Mattheüs 21:33-41).
En wat deden ze?
Ze wilden de Zoon niet. Daarop werd Israël weer uit het land verdreven. Nu door Titus. En sinds die tijd wendt God zich tot de heidenen.
Dat het evangelie aan ons gepredikt wordt hebben we – het klinkt vreemd, maar het is zo – aan de val van Israël te danken (Rom. 11:11).
Nu is er een nieuwe wijnstok, een echte wijnstok door God opgericht. Die wijnstok is Jezus Christus.
Hijzelf heeft daarvan gezegd:
“Ik ben de ware wijnstok en Mijn Vader is de landman”.
(Joh. 15:1).
Ieder die Jezus Christus als Heer belijdt en zich christen noemt, is een rank van die wijnstok.
Wat verwacht God van zo’n rank?
Wel, hetzelfde als hij Israël eertijds: dat de rank goede vruchten voortbrengt.
En als dat niet gebeurt? Dan zal God eveneens, net als bij Israël, ingrijpen. De Here Jezus zegt dat zo:
“Elke rank aan Mij, die geen vrucht draagt, neemt Hij weg” (vers 2).
Als iemand dus zegt een christen te zijn, maar geen vrucht voortbrengt, dan wordt hij geoordeeld door God. De Heer verduidelijkt dat met deze woorden:
“Wie in Mij niet blijft, is buiten geworpen als de rank en is verdord, en men verzamelt ze en werpt ze in het vuur en zij worden verbrand” (vers 6).
Israël is het bewijs van de gestrengheid van God. We zien het voor onze ogen! God heeft niet met Zich laten spotten. Meent u echter niet dat wij het er beter zullen afbrengen, als we in naam God belijden, maar Hem in feite de rug toekeren.
En hoe staat het dan met ons, zogenaamde christenvolken? Vragen we ons dat wel eens af? We hebben veelal de naam christenen te zijn, maar dienen we God van harte? Geloven we echt in Jezus Christus en volgen we Hem? Zo niet, dan zal God ook ons oordelen. En als Israël tot inkeer komt, zal God het volk weer aannemen. We zien voor onze ogen dat dit volk weer teruggekeerd is in zijn land. Weliswaar in ongeloof, maar het bewijst dat God achter de schermen weer met Zijn volk bezig is.
Het bewijst ook dat de tijd van de christenheid afloopt. Zoals het oordeel over Israël kwam, zo zal het komen over de ontrouwe christenheid. (Rom. 11:20-22).
Hoe staat het er met ons voor?
Hoe staat het er met u voor?
Bent u werkelijk een christen?
Werkelijk een rank die vrucht draagt?
Of bent u slechts een naamchristen?
Weet dan dat het oordeel begint van “het huis van God”.
God laat niet met Zich spotten.
Bekeert u toch tot God; nu het nog kan en breng vruchten voort, die aan de bekering beantwoorden.
Word een rank die vrucht draagt, dan zal het oordeel u niet treffen.