Weet u wie deze woorden gesproken heeft? “Iemand in doodsnood”, zult u zeggen. Inderdaad, en toch was het net iemand die in levensgevaar verkeerde ten gevolge van een ongeluk of een ramp. Het waren niet de woorden van een legeraanvoerder, die zich door een overmacht aan vijanden omsingeld zag.
Aan de omstandigheden waarin de man die deze woorden sprak verkeerde, kon je helemaal niet zien hoe ernstig zijn toestand was.
Het gaat namelijk om iemand, die een ontmoeting met God had. Nu zijn er mensen die over God praten alsof ze de Almachtige Schepper van hemel en aarde in hun vestjeszak hebben. Als er een God is…. Ze willen heel neerbuigend die veronderstelling nog wel opperen….. nou, dan zullen zij Hem wel even vertellen wat Hij te doen heeft. Zij hebben zo braaf en best geleefd, en er waren er zoveel slechter dan zij, dat…. Een toegangskaartje voor de hemel wel even vlug op tafel moet komen. Bovendien…. Zouden ze met de Here ook wel eens een paar woordjes willen wisselen over de gang van zaken op aarde, want daar klopte natuurlijk niets van….
Dwaze mens! Laten ze eens luisteren naar de man, die de woorden “wee mij, ik ga ten onder” gesproken heeft. Die man heette Jesaja. Hij heeft jaren lang als profeet van God dienst gedaan. Aan het begin van zijn loopbaan riep God hem tot de profetendienst door middel van een visioen. Toen had Jesaja een ontmoeting met God en toen sprak hij de woorden waar we het nu over hebben: “wee mij, ik ga ten onder”.
Toen Jesaja de heerlijkheid van de Here zag, die de tempel te Jeruzalem vervulde, en hij de engelenmachten aanschouwde, die vol eerbied de heerlijkheid van de Almachtige verkondigden met de woorden:
“Heilig, heilig, heilig is de Here der heerscharen, de ganse aarde is van zijn heerlijkheid vol” (Jesaja 6:3), toen voelde hij wie hij zelf was. Op dat ogenblik sprak hij:
“Wee mij, ik ga ten onder….”
en hij gaf er ook een verklaring van die woorden bij
“want ik ben een man onrein van lippen, en woon te midden van een volk dat onrein van lippen is….
en dat was nog niet alles, maar hij vervolgt met:
“en mijn ogen hebben de Koning, de Here der heerscharen gezien”.
God zien in Zijn majesteit en dan leven?? Kijk, dat besefte deze profeet. En in feite kan dat dat ook niet. Net als Jesaja zijn wij onrein. Wij hebben gezondigd en staan schuldig voor de Here. In Zijn licht kunnen we niet bestaan. Als we voor Hem verschijnen zoals we zijn, besterft alle grootspraak ons op de lippen. Oordeel, ondergang…. Dat is het enige wat ons wacht…. Tenzij…. er iets met ons gebeurt.
Jesaja ging niet ten onder! Hoe kwam dat! In het visioen wordt het zo door hem beschreven:
“Maar een van de Serafs vloog naar mij toe met een gloeiende kool, die hij met een tang van het altaar genomen had; hij raakte daarmee mijn mond aan en zie: Zie, deze heeft uw lippen aangeraakt; nu is uw ongerechtigheid geweken en uw zonde verzoend” (Jesaja 8:6, 7).
Wat hier beschreven wordt heeft een zinnebeeldige betekenis, zoals zo veel dingen in de bijbel dat hebben. Het altaar spreekt van het kruis en het vuur spreekt van het oordeel at op Jezus Christus is terecht gekomen.
Er is verzoening mogelijk door het kruis. Er is reiniging mogelijk door het kruis. Er is redding mogelijk door het kruis. Maar slechts zij zullen dit aanvaarden, die iets van de majesteit van God beseft hebben. Zij, die iets gevoeld hebben van hun eigen zondigheid en onreinheid.
Hoe staat het in dit opzicht met u? Meent u nog God de les te kunnen lezen? Dan zult u eenmaal niet alleen “wee, mij, ik ga ten onder” zeggen, maar ook voor de volle honderd procent beseffen dat dit ijselijke realiteit is.
God laat niet met zich spotten.
Gelukkig echter…. Het altaar is er nog, anders gezegd: het kruis spreekt nog steeds van genade en verzoening. Nog kunt u gered worden. Erken uw zonde. Geloof in de Here Jezus Christus. God wil ook u redden. En als u komt, verandert het “wee mij” in “welgelukzalig”. Dan geen angst meer voor God, maar vreugde in de Here.