Toen ik 1955 trouwde met Greetje Wilts kwamen we te wonen in Vrouwenparochie, in de volksmond ‘Vrouwbuurt’ geheten. Men sprak daar geen Fries maar Bildts wat eigenlijk een Zuidhollands dialect is met wat Friese invloeden. Daarop kom ik D.V. nog wel een terug.
Mijn vrouw wilde het Fries in ieder geval kunnen verstaan en besloot een Fries boek te gaan lezen. Ze koos daarvoor het boek ‘De sûnde van Haitse Holwerda’ van Ulbe van Houten, een collega van mij. Die titel zal ik wel niet hoeven te vertalen. Het is een interessant boek met een behoorlijke dosis humor geschreven.
Na een paar bladzijden gelezen te hebben legde ze het weg, want ze kon er geen touw aan vastknopen, dat was heel goed te begrijpen. Toen ik thuiskwam legde ze me haar probleem voor. Ze was gestuit op het zinnetje ‘it koe fansels net’. ‘Wat is er nou met die koe?’ vroeg ze.
Omdat ik al vijf jaar in Friesland zat kon ik haar de betekenis van dat zinnetje vertellen. Het woordje ‘koe’ had namelijk niets met een koebeest te maken, maar was de verleden tijd van het werkwoord ‘kinne’ dat ‘kunnen’ betekent. Een ‘koe’ is in het Fries een ‘ko’ en in het meervoud spreek je van ‘ky’, ga er maar aanstaan!
Als je pas in Friesland woont dan struikel je uiteraard over zo’n woord. Dat doe je dan ook met het woord ‘fansels’. In eerste instantie spreek je dat woord verkeerd uit door de klemtoon op de eerste lettergreep te leggen. Je denkt dan aan zoiets als windsels. Leg je de nadruk op de tweede lettergreep dan klinkt het woord heel anders en kom je er waarschijnlijk wel achter dat het om het woord ‘vanzelf’ of ‘natuurlijk’ gaat.
Maar als je pas begint met Fries dan maak je daar niets van. Nu is Gré een doorzetster en ze las eerst de Nederlandse vertaling van het boek en daarna nam ze de Friese uitgave weer ter hand. Zo leerde ze in de loop van de tijd het Fries behoorlijk verstaan.
De Ulbe van Houten die ik noemde, zei altijd: ‘Als iemand in Friesland komt te werken hoeft hij niet (per se) de Friese taal te leren spreken, maar hij moet de taal wel leren verstaan’.
Op een keer kwam hij met een paar collega’s bij ons op verjaardagsbezoek. Hij hield op een gegeven moment een heel verhaal in het Fries. Toen ontdekte hij dat mijn moeder erbij zat die uiteraard geen Fries verstond. Hij stopte met zijn betoog en herhaalde het in het Nederlands en maakte het ook in die taal af.
Hij was dus niet zo’n fanatiekeling zoals sommigen die in zo’n geval rustig in het Fries blijven praten terwijl de luisteraars het niet kunnen verstaan. Dat zijn trouwens uitzonderingsgevallen.