‘Waarom zou ik God voor mijn eten danken’, zei de man, ‘ik heb er toch zelf voor gewerkt. ’Akkoord, maar laten we ook zelf het voedsel groeien? Laten wij het regenen en bewerken wij het opgaan van de zon?
‘God om hulp vragen’, sputterde de technicus tegen, ‘met onze technische kennis staan we toch voor niets.’ O ja, maar wie verschafte ons dat technische inzicht en wie reikte ons de grondstoffen voor onze technische apparatuur aan? Hebben wij die soms in de grond gestopt?
In plaats van kerken om God te eren, kunnen we beter meer standbeelden bouwen voor de mensen die de wereld door hun kennis en inspanning vooruit geholpen hebben’, mompelde de wetenschapper. Ja, ja en wie stelde hen daartoe in staat?
Hebben we met bovenstaande beweringen de houding van veel mensen niet redelijk getypeerd? Een tikkeltje overdreven misschien, maar dan wel een erg klein tikkeltje. Want laten we eerlijk zijn, welke plaats neemt God nu in het leven van de mensen in? Voor velen mag Hij hoogstens als startmotor fungeren, die het wereldgebeuren in gang gezet heeft. Het is droevig te constateren, maar het is de realiteit. Alles wat Hij verder bewerkt, schrijven we aan onze eigen kracht en vindingrijkheid toe.
Soms worden we opgeschrikt door een geweldig natuurgebeuren, een overstroming, een aardbeving of iets dergelijks. Dan krimpen we als nietige mensjes ineen. Even is er een gevoel van kleinheid en hulpeloosheid, maar dan richten we ons weer op. We bouwen hogere dijken – dat moet ook – maar we menen daarmee de zee voorgoed te hebben bedwongen. We zenden hulpploegen uit, die met moed en volharding bergen werk verzetten – wat te prijzen valt – en dan menen we dat we het toch wel weer aardig gefikst hebben.
God is de grote vergetene: dankbaarheid voor al zijn zegeningen kennen we niet of nauwelijks, ontzetting voor zijn macht is ons vreemd, en erkenning van alles wat Hij werkt, ontbreekt. Wat het laatste betreft schrijven we alles op onze eigen rekening. In het Oude Testament hebben we daar een voorbeeld van in Nebukadnezar, de grondvester van het Babylonische rijk. In plaats van God te eren riep hij bij het aanschouwen van Babel uit: ‘Is dit niet het grote Babel, dat ik gebouwd heb’ (Daniël 4).
Wat dit nu met de titel van dit stukje “een specht en onweer” te maken heeft? Wel, wij lijken vrij veel op die specht, die in een hoge dennenboom vloog en met zijn snavel drie keer fors op de bast van de boom hamerde. Nu zat er onweer in de lucht en op hetzelfde moment dat de specht de boom bewerkte, sloeg de bliksem in. De bast vloog over een grote lengte van de boom af en even later smakte het gevaarte ontworteld tegen de grond.
De specht was opgevlogen en zat angstig ineengedoken in een naburige boom te wachten op wat er nog meer gebeuren zou. Het bleef echter stil. De vogel schudde daarop zijn veren recht, keek met zijn kraaloogjes naar beneden en zei: ‘Wie had ooit gedacht dat ik zo’n kracht in mijn snavel heb.’
Wij zijn maar mensen. Zou het niet verstandig zijn dat te bedenken? Alles wat we doen, kunnen we alleen omdat God de Schepper ons de gave en de kracht ervoor geeft. Zou het niet tijd zijn om Hem de eer te geven die Hem toekomt? Want alleen als we God leren kennen, krijgt ons leven zin.
En God laat zich kennen in de Here Jezus Christus, de Heiland van de Wereld. Als u in Hem gelooft hebt u eeuwig leven.