Een interessant boek
Onder de titel:”Geen geloof zonder bewijs” heeft de heer P. de Bruin een interessant boek het licht doen zien, dat nogal de aandacht getrokken heeft.
In de kerkelijke pers is het over het algemeen gunstig beoordeeld en dat is niet merkwaardig, aangezien De Bruin van de kerken niet zo gek veel heel laat. Hij stelt “de kerk” de indringende vraag wat ze er met tweeduizend jaar christendom achter zich nu eigenlijk van gemaakt heeft en houdt haar de treurige verdeeldheid voor en verwijt de christenen hun onbarmhartige houding ten opzichte van de Joden, de slaven en de armen. Een houding, die – uitzonderingen daargelaten – nu niet bepaald getuigt van christelijke liefde en barmhartigheid.
Maar dat raakt niet het hoofdthema van zijn boek. Dat hoofdthema komt hierop neer, dat het christelijke geloof op duidelijke, bewijsbare feiten berust.
De Bruin beschuldigt de christenen ervan dat ze het geloof totaal uit de sfeer van het verstandelijk denken hebben getrokken. Tussen geloven en denken heeft men een kloof aangebracht. Het Christelijk geloof, zo heette het, moet je nu eenmaal aannemen, met je verstand kun je op dat vlak niets uitrichten. Je zou het kunnen vergelijken met de beschrijving van de automobilist, die kennelijk als motto voor zijn stuurkunst heeft: verstand op nul, blik op oneindig en gas op de plank.
De Bijbel, Gods Woord
Terecht wijst De Bruin erop, dat er staat: “Gij zult de Here uw God liefhebben met…. geheel uw verstand” (Matheüs. 22:37). Hij gaat vervolgens aantonen, dat het christelijke geloof berust op bewijsbare zaken. Het is te bewijzen dat er een God is en het is te bewijzen dat de Bijbel Gods Woord is. Hij verwijt de christenen dat ze kennelijk angst hebben voor het bewijs dat de Bijbel Gods Woord is. Als bewijs voor het Goddelijk karakter van de Schrift voert de Bruin de exacte vervulling van de profetieën aan. In een scherpe satire geeft hij aan dat de mens over de toekomst niets, maar dan ook niets te vertellen heeft. Als er werkelijk waarzeggerij bestond konden de loterijen en de toto’s wel inpakken. De Bijbel staat echter vol van voorzeggingen, die tot de letter vervuld zijn. Dus ook de profetieën.
Nu moet gezegd worden dat de christenen toch niet altijd het bewijs zo geschuwd hebben als De Bruin doet voorkomen. Ik denk aan de Godsbewijzen die men heeft opgesteld en aan de diverse boeken over de Bijbelse profetie, waarbij de schrijvers heel duidelijk de exacte vervulling als een bewijs voor de Goddelijke oorsprong van de Schrift aangaven. Het neemt echter niet weg, dat De Bruin dit onderwerp op een pakkende wijze aan de orde stelt.
Het christelijk geloof berust inderdaad op feiten, het is geen samenstel van mystieke ervaringen, het baseert zich niet op legenden ontsproten aan de menselijke fantasie. De Bijbel noemt iemand die niet gelooft dat er een God is, dan ook eenvoudig een dwaas: ”De dwaas zegt in zijn hart: “Er is geen God”(Ps 14:1).
Als Paulus de waarachtigheid van de opstanding van Jezus Christus wil aantonen, dan doet hij dat door de getuigen aan te voeren aan wie Jezus Christus na zijn opstanding verschenen is. Daarbij vermeldt hij dat dit eenmaal aan vijfhonderd mensen tegelijk geweest is. Hij voegt er echter een paar belangrijke woorden aan toe, namelijk “van welke het merendeel thans nog in levens is, doch sommigen zijn ontslapen”. Het is alsof hij wil zeggen: de massa ervan leeft nog ……ga het dus maar vragen. De politie zou willen dat ze zoveel getuigen had om het bewijs van een zaak te leveren.
Verstand of geweten?
Er is echter in het betoog van De Bruin één ding te weinig benadrukt en dat is dit, dat het beste bewijs niet functioneert als er geen bereidheid is om het aan te nemen. Vandaar de titel van mijn artikel: “Geen bewijs zonder geloof”. Als de Korinthiërs, aan wie Paulus schreef, inderdaad naar Palestina waren gegaan om die bijna vijfhonderd getuigen te horen, dan kwam het er toch ook voor hen op aan het getuigenis van die mensen te aanvaarden.
Dan is er nog iets: het geloof schakelt het verstand niet uit. Het Woord van God richt zich echter niet in eerste instantie tot het verstand, maar tot het hart en tot het geweten van de mens. De Schrift spreekt erover, dat de mens een zondaar is en houdt hem zijn beeld voor, b.v. in Romeinen 3. De schildering die daar gegeven wordt, behoeft geen bewijs, ieder kan bij zichzelf nagaan dat wat God over de mens zegt waar is. De zaak waarop het aankomt, is echter of men wil erkennen een zondaar te zijn, of men wil erkennen gelogen te hebben, egoïstisch te zijn geweest, enz. Kortom of men zich wil bekeren en geloven in Jezus Christus.
Die beslissing valt uiteindelijk niet in het hoofd, maar in het hart. Van de mensen die naar Petrus luisterden op de gedenkwaardige Pinksterdag in Jeruzalem, lezen we dat ze in het hart getroffen werden.
Hopelijk treft de boodschap van God u – lezer ook in het hart en bekeert u zich tot de Here om van Hem vergeving van schuld te ontvangen. Dat alleen geeft vrede voor het hart, verlichting van het verstand, kracht voor het leven en hoop voor de toekomst.