Een lezer uit Hoogeveen is het niet eens met het artikel: “Waar bent u in de eeuwigheid” dat in een van de vorige nummers van ons blad Genadeklanken stond. In dat artikel werd gesteld, dat er slechts twee mogelijkheden zijn, namelijk “het (eeuwige) leven ingaan” of “geworpen worden in de hel”. Onze briefschrijver zegt nu, dat als we onder dit laatste verstaan een eeuwig brandende hel, waarin de onrechtvaardigen eeuwig moeten branden, hij het daar beslist niet mee eens is en dat “om de eenvoudige reden dat de bijbel het anders leert”.
Nu kunnen we begrijpen dat iemand moeite heeft om de realiteit van een eeuwig oordeel voor de ongelovigen te aanvaarden. Als we ons menselijk gevoel laten werken, dan hebben wij het er ook moeilijk mee en hadden we het er nog maar moeilijker mee, want het is iets verschrikkelijks. We aanvaarden het echter omdat de bijbel dat nu juist wél leert. We haalden in het artikel Markus 9 vers 43-49 aan en daar staat in ondubbelzinnige taal:
“… dan dat gij met twee ogen in ge hel geworpen wordt, waar hun worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt” (vers 48).
Onze briefschrijver zegt echter van deze laatste uitdrukking: “het onuitblusselijk vuur”, waarover Jezus spreekt, zal zolang branden totdat de brandstof verteerd is. Onze lezer uit Hoogeveen is dus de zogenaamde leer van de zielsvernietiging toegedaan. Deze opvatting moeten we echter op grond van de Schrift radicaal afwijzen en wel om de volgende vijf redenen:
a. de verklaring, dat het vuur niet uitgeblust wordt, maar wel uit zichzelf uitdooft, is te kunstmatig om waar te zijn. Dit is de bedoeling van de tekst niet.
b. een dergelijke verklaring faalt helemaal ten aanzien van de itdrukking “waar hun worm niet sterft”. Als er stond “waar hun worm niet gedood wordt” zou onze briefschrijver kunnen beweren dat hun worm weliswaar niet gedood wordt, maar uit zichzelf sterft. Maar dat staat er niet, het Schriftwoord luidt: “waar hun worm niet sterft”.
De betekenis van deze tekst is dus zonder meer dat het vuur niet uitgaat (d.w.z. het oordeel is eeuwig) en dat hun worm altijd blijft bestaan (dat ziet er eveneens op dat het verderf eeuwig is).
c. In Mattheüs 25 vers 46 lezen we van mensen die gaan naar de eeuwige straf (of: pijn) en van anderen die naar het eeuwige leven gaan. Welnu, zo goed als aan het eeuwige leven geen eind komt, zo komt er aan de eeuwige straf ook geen eind.
d. In Openbaring 14 vers 11 is sprake van mensen die de antichrist zullen volgen en die geoordeeld worden. Vervolgens staat er: “en de rook van hun pijniging stijgt op in alle eeuwigheden, en zij hebben geen rust dag noch nacht. De uitdrukking “in alle eeuwigheden” laat geen enkele beperking in tijd toe!!
e. eenzelfde uitdrukking komen we tegen in Openbaring 20 vers 10: “en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden in alle eeuwigheden”.
We schrijven hier niet over omdat de gedachte aan een “hel” ofwel “de tweede dood,” die tot in de eeuwigheid duurt, zo prettig is om over te spreken. Het is echter de realiteit. Wie hier leeft zonder God en het licht van het evangelie afwijst, die zal de eeuwigheid ook zonder God moeten doorbrengen en dat is een verblijf in eeuwige duisternis.
Gelukkige echter is er ook een andere boodschap en dat is het eigenlijke evangelie, namelijk dat er redding is voor een ieder die in Jezus Christus gelooft en Hem als zijn Here en Heiland aanvaardt. Dat is de grote genade van God, die hierin uitkomt dat God Zijn eigen Zoon niet heeft gespaard, maar Hem voor ons in de kruisdood heeft overgegeven, opdat wij gered zouden worden.
De lezer, die de leer van de zielsvernietiging voorstaat, vroeg mij Jeremia 21:8 en Maleachi 4:1-3 in de bespreking te betrekken. Ik wil dat wel doen, want dit zijn waardevolle teksten; alleen zeggen ze hoegenaamd niets ten aanzien van de leer die mijn briefschrijver aanhangt en die wij pertinent afwijzen.
Jeremia 21 verplaatst ons naar de tijd van koning Zedekia, toen Jeruzalem door de legers van Nebucadnezar, de koning van Babel, omsingeld was. In opdracht van God moet Jeremia de bevolking van Jeruzalem twee wegen voorstellen, namelijk een weg des levens en een weg des doods. Zij die de stad uitgaan en zich overgeven aan Nebucadnezar, zullen gespaard blijven, zij kiezen voor de weg des levens; maar zij die in de stad blijven en zich blijven verzetten, zullen worden gedood.
Deze laatsten kiezen de weg des doods. Hier gaat het dus over “in leven blijven” of ‘gedood worden”. Maar wat “dood-zijn” inhoudt moeten we uit andere teksten afleiden. Welnu, de Schrift maakt duidelijk, dat als iemand sterft zijn lichaam tot stof weerkeert, dat lichaam houdt op te bestaan, maar de persoon zelf blijft voortbestaan. En in Luk. 16:19-29 onthult de Here Jezus Christus zelf, dat als een ongelovige sterft, zijn lichaam wel begraven wordt, maar hijzelf zijn ogen opslaat in het dodenrijk in de plaats van de pijn. Daarentegen worden zij die op aarde het deel van Lazarus hebben gekozen, opgenomen in een plaats van heerlijkheid bij Abraham en de andere gelovigen van de oude dag.
In diepere zin dan in Jeremia 21 kunnen we spreken van de weg des levens en de weg des doods. Wie in Jezus Christus gelooft, die kiest voor de weg des levens.
Christus heeft zelf gezegd: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven”. En dat betekent dan niet dat ons aardse leven gespaard wordt, maar dat we het eeuwige, gelukzalige leven beërven. En wie zijn zonden voor God niet erkennen wil en het kruis van Christus afwijst, die kiest voor zichzelf de weg des doods. En dat betekent niet dat zijn aardse leven afgesneden wordt (hoewel daar natuurlijk ook eens een eind aan komt), maar houdt in, dat hij de eeuwige dood tegemoet gaat.
En zoals in een vorig artikel gezegd, is dat de plaats waar de worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt. Dit maakt de boodschap van het evangelie tot zo’n ernstige zaak. Gelukkig zij, die zich laten waarschuwen en die hun schuld voor God erkennen en in Jezus Christus geloven!
In Mal. 4:1-3 is sprake van de dag des Heren. Dat is de dag dat Jezus Christus wederkomt. Dan zal Hij de goddelozen verdelgen, zo zegt dit gedeelte. Ze zullen zijn “als stoppels” die in “brand” gestoken worden. Zo zullen ze inderdaad van deze aarde worden uitgeroerd. Dat is op zichzelf al ernstig genoeg; nog ernstiger is, dat ze wat hun persoon betreft (een mens is meer dan stof met adem) zullen verkeren in de plaats van de pijn, waarover Lukas 16 spreekt en dat ze tenslotte geworpen zullen worden in de hel.
Ik herhaal dat we niet over deze dingen schrijven omdat we er plezier in hebben, maar omdat het de realiteit is, zoals de Schrift ons die voorhoudt. De leer van de vernietiging ondermijnt de ernst van het lot van de mens. Als dood zijn niet meer is dan een ophouden van bestaan, wat dan nog…. Zo redeneert de ongelovige. En hij leeft luchtigjes voort zonder zich te bekeren.
Wij willen niet de verantwoordelijkheid dragen voor het stimuleren van zo’n onverschillige opvatting, die het noodzakelijk gevolg is van de leer der vernietiging.
Nog eenmaal willen we ingaan op een aantal teksten die een lezer ons voorhield. Hij voerde ter ondersteuning van zijn leer over de zielsvernietiging o.a. Judas vers 7 aan:
“Zoals Sodom en Gomorra en de steden in hun nabijheid, die op gelijke wijze als genen haar hoererij hebben botgevierd en ander vlees achternagelopen zijn, daar liggen als voorbeeld, onder een straf van eeuwig vuur”.
Het vuur dat Sodom en Gomorra verteerde, is allang uitgedoofd, zo brengt onze lezer naar voren en zo moeten we ook de uitdrukking “ter helle, in het onuitblusbare vuur” (Mark. 9:43-49) opvatten. Dat vuur gaat ook een keer uit.
De steden Sodom en Gomorra zijn met vuur verteerd, maar die steden zelf: de huizen, de stenen van de straten, de bomen in de parken enz. hebben niet gezondigd. Als hier staat dat Sodom gehoereerd heeft, dan betreft dat de inwoners van Sodom. En deze inwoners liggen onder een straf van eeuwig vuur.
De steden zelf zijn, zoals 2 Petr. 2:6 zegt, tot as verbrand en liggen er als een waarschuwend voorbeeld, de inwoners bevinden zich echter evenals de rijke man in de plaats der pijn (Luk. 19-29).
Als de Here Jezus zegt, dat het Sodom en Gomorra dragelijker zal zijn in de dag van het oordeel dan e steden die de prediking van de discipelen verwierpen (Matth. 10:15), dan bedoelt hij daar immers ook de inwoners van de steden mee. Nu reeds zitten deze in “voorarrest”, straks zullen ze hun definitieve oordeel ontvangen in de poel des vuurs.
Bovenstaande tekst geeft ons wel de gelegenheid erop te wijzen hoe ernstig het dus is als iemand het evangelie verwerpt! Zijn lot zal ernstiger zijn dan dat van Sodom. Hieruit blijkt dat het oordeel des te zwaarder is naarmate men meer bevoorrecht is geweest met de prediking van het evangelie.
Onze briefschrijver haalt verder een aantal teksten aan die spreken over het vergaan van de goddelozen. Bijna alle zijn ze ontleend aan het Oude Testament en hebben betrekking op vergaan van deze aarde, verdelgd worden (zie Job 8:13; Psalm 1:6; 9:6 en 7). Over een al of niet bestaan na de lichamelijke dood zeggen deze teksten niet. Daarover licht het Nieuwe Testament ons in. En dat Nieuwe Testament spreekt over:
“het vuur dat niet wordt uitgeblust” (Mark. 9:48) en daar betreft het geen aards vuur, dat kan uitdoven zonder uitgeblust te worden, maar het betreft het vuur – ofwel het oordeel – in de hel.
“de plaats waar de worm niet sterft” (Mark. 9:48), ook daarmee wordt een blijvende toestand aangegeven. Ook hier gaat het om de zinnebeeldige betekenis. Behalve op nooit ophoudende ondergang doelt deze uitdrukking op altijd durende wroeging.
“zij zullen dag en nacht gepijnigd worden in alle eeuwigheden” (Openb. 20:19).
“en de rook van hun pijniging stijgt op in alle eeuwigheden, zij hebben geen rust dag en nacht” (Openb. 14:11).
Het lijkt of deze teksten moeilijk te rijmen zijn met de liefde van God. Gods liefde zien we echter op Golgotha, waar Hij Zijn eigen Zoon overgaf in de dood en oordeelde in de plaats van zondige, opstandige mensen. Die liefde laat nog steeds het evangelie van Zijn genade verkondigen. Niemand hoeft verloren te gaan. Als iemand verloren gaat, dan komt dat doordat hij God de rug heeft toegekeerd en zich niet heeft willen bekeren.
Daarom roepen we ieder die dit leest op, zijn zonde voor God te belijden en te geloven in de Here Jezus. Dat laatste betekent natuurlijk ook te leven voor de Here Jezus. Het heil van God is niet veraf, je hoeft er ook geen geestelijke krachtsinspanning voor te verrichten. Het bestaat eenvoudig uit zelfoordeel en Christus als Redder en Heer aanvaarden.