Een tijd terug hebben we stilgestaan bij het getuigenis dat het Oude Testament over zichzelf geeft. We deden dit aan de hand van Psalm 119. We zagen dat de dichter van die Psalm de boeken van Mozes, dat zijn de eerste vijf boeken van de Bijbel, tot het Woord van God rekende.
We zetten ons onderzoek voort en zien dat een man als David heel duidelijk wist, dat wat hij sprak gewerkt was door de Heilige Geest. We lezen in 2 Sam. 23:2 dit getuigenis van deze dichter koning: “De Geest des Heeren spreekt door mij. Zijn Woord is op mijn tong”. Toen David zijn Psalmen dichtte wist hij dus dat de woorden die hij sprak of schreef geïnspireerd waren voor de Heilige Geest.
David is echter de enige niet die zo spreekt. Bij de profeten lezen we namelijk regelmatig de uitspraak: “Zo zegt de Heere” (zie b.v. Amos 1:3). Of ook wel deze formule: “En het woord des Heeren kwam….” (zie Haggai 1:3) of heel krachtig: “Godsspraak, woord des Heeren…” (zie Zach. 9:1).
Wat het Oude Testament betreft zeggen de schrijvers dus dat hetgeen ze spraken of schreven “het Woord van God” is. En wie overtuigd wil worden, dat ze inderdaad Gods Woord hebben gesproken, die moet de Bijbel lezen met de bereidheid om zich te willen laten overtuigen.