Als we het in dit blaadje hebben over gered of behouden worden dan gaat het niet om redding van een verdrinkingsdood of zo iets, maar om redding voor de eeuwigheid. Het gaat om behouden worden en bij God in de hemel komen. Het is namelijk na dit leven niet afgelopen, er volgt een eeuwigheid! En de grote vraag is of we die eeuwigheid in een behouden, geredde situatie doorbrengen of in een hopeloos verloren situatie.
Ik geef ieder het zijne
Er zijn mensen die menen dat God het straks wel goed met hen zal maken, omdat ze ieder het zijne geven. Natuurlijk, ze hebben wel een steekje laten vallen, maar voor het overige hebben ze toch netjes geleefd en wat wil je dan nog meer?! Heeft u God echter wel het Zijne gegeven? Heeft u heel uw leven met God rekening gehouden? Heeft u erkend dat u tegenover God tekort geschoten bent, omdat ook uw leven door verkeerde gedachten, woorden en daden is ontsierd ook al bent u geen dief of moordenaar? Heeft u God geëerd in uw leven, heeft u Hem echt liefgehad? Zo niet, dan hebt u God niet het Zijne gegeven. En al zou u ieder mens gegeven hebben wat hem toekwam, was u nóg verloren, want uw goede, humanitaire daden brengen u niet in de hemel.
Ik vervul trouw mijn godsdienstplichten
Andere mensen menen dat het met hen wel goed zit omdat ze trouw hun godsdienstplichten vervullen. Ze bidden voor het eten, lezen uit de Bijbel en gaan ’s zondags naar de kerk. Op zich zijn dat mooie dingen, maar als u het alleen daarvan verwacht, dan staat het er met u niet beter voor dan met de mensen waar ik het zo juist over had. Kent u het verhaal van de Heere Jezus over de farizeeër en de tollenaar? Die farizeeër was erg trots op het feit dat hij zijn godsdienstplichten zo goed nakwam, maar Jezus Christus had niet veel goede woorden voor hem over (zie Luk. 18:9-14). Nee, uw godsdienstplichten brengen u er niet.
Niet uit werken
Aan de christenen te Efeze heeft de apostel Paulus eens een heel belangrijk woord geschreven. Het luist als volgt: ‘Want uit genade bent u behouden, door het geloof; en dat niet uit u, het is de gaven van God; niet op grond van werken, opdat niemand roeme’ (Ef. 2:8 en 9).
Gered worden is dus een kwestie van genade en niet van verdienste. Als je door goede werken zalig zou worden, zou je de hemel verdiend hebben en zo is het nu net niet. Het is enkel genade als je behouden wordt. Je hoeft er niets voor te doen. Als je niet kunt zwemmen en je raakt toch te water dan kun je alleen maar roepen of iemand je wil redden, je kunt niets doen tot je behoud. Je kunt je alleen maar toevertrouwen aan iemand die je uit het water wil komen halen. Zo is het ook op het geestelijk vlak.
Enkel op grond van geloof
Het enige wat God vraagt, is geloof in Zijn Zoon Jezus Christus. Toen de cipier te Filippi aan Paulus en Silas vroeg wat hij moest doen om behouden te worden, spraken die niet over godsdienstige daden, nog minder over humanitaire werken die hij zou moeten verrichten. Ze zeiden alleen dit: ‘Stel uw vertrouwen op Jezus Christus en gij zult behouden worden, gij en uw huis’. (Hand. 16:31). Niet meer en niet minder is vereist.
In de brief aan de Romeinen handelt Paulus uitvoerig over de kwestie of je op grond van werken gerechtvaardigd wordt. En hij laat er geen twijfel over bestaan, dat uit werken geen vlees (geen mens) gerechtvaardigd wordt voor God. Heel duidelijk laat hij dat uitkomen in Rom. 4:5 waar hij de persoon gelukkig noemt aan wie God gerechtigheid toekent (dat wil zeggen hem vrijspreekt van schuld en straf) zonder werken… En op een andere plaats zegt hij: ‘Dit is het woord van het geloof dat wij prediken: dat als u met uw mond Jezus als Heere zult belijden en met uw hart sloven dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, u behouden zult worden’ (Rom. 10:9).
Het is dus een zaak van geloven in een gestorven en opgewekte Christus en dat laten uitkomen door van Hem te getuigen. Behouden worden is een kwestie van geloof en niet van werken. Dat wil niet zeggen dat er bij geloof geen goede werken horen. Die werken zijn echter de vruchten van het geloof, ze bewerken de zaligheid niet. Ze bewijzen alleen dat het geloof geen dood, maar een levend geloof is.