Het mag nog wel eens goed duidelijk gezegd worden, dat geen enkel mens op grond van werken de hemel kan verdienen. Het eeuwig behoud wordt enkel ons deel op grond van geloof. Aan zijn jonge medewerker Timotheüs schrijft de apostel Paulus: ‘God heeft ons behouden en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar zijn eigen voornemen en de genade die ons gegeven is in Christus Jezus’ (2 Tim. 1:9).
Aan een andere medewerker schrijft hij: ‘Hij heeft ons behouden, niet op grond van werken in gerechtigheid, die wij hadden gedaan, maar naar zijn barmhartigheid’ (Titus 3:5).
En zijn woord aan de christenen te Rome luidt: ‘Hem nu die werkt, wordt het loon niet toegerekend uit genade, maar als verschuldigd. Maar hem die niet werkt, maar gelooft in Hem die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid’ (Rom. 4:4 en 5). Dit zijn duidelijke uitspraken, die met voor tweeërlei uitleg vatbaar zijn.
Maar Jakobus dan?
Misschien is er echter iemand, die zijn Bijbel goed kent en die verwijst naar Jak. 2:21. Daar staat dat Abraham op grond van werken gerechtvaardigd is. Of naar vers 24, waar we lezen: ‘Gij ziet dat een mens op grond van werken gerechtvaardigd wordt en niet alleen op grond van geloof’. Nu kan er geen tegenspraak zijn in de Bijbel, het Woord van God. En die tegenspraak is er ook niet.
Paulus leert, dat een zondaar behouden wordt door geloof en niet op grond van werken. Als Jakobus nu zou zeggen, dat een zondaar behouden wordt op grond van werken zonder geloof, dan zouden we met twee onverzoenlijke stellingen zitten. Maar Jakobus zegt dat niet. Jakobus schakelt het geloof niet uit als grond voor behoud. Het gaat Jakobus echter om de praktijk. Mensen kunnen wel zeggen te geloven, maar laten ze dat geloof maar eens tonen uit hun werken. Daar gaat Jakobus het om.
Paulus en Jakobus op één lijn
In Ef. 2:8 tot 10 zien we dat Paulus en Jakobus op één lijn zitten. Paulus stelt eerst dat de mens behouden wordt op grond van geloof om niet op grond van werken, opdat niemand zou roemen. Maar dan vervolgt hij met: ‘Want wij zijn Zijn (Gods) maaksel, geschapen in Jezus Christus tot goede werken… opdat wij daarin zouden wandelen’. Niet over de eerste, maar over die laatste werken heeft Jakobus het. Die werken zijn de vrucht van het geloof. Niet die werken maken zalig, dat doet alleen het geloof waar ze de vrucht van zijn.
Geen mens verdient de hemel, het binnengaan in die plaats van heerlijkheid is enkel een kwestie van genade. En de grote vraag is of we werkelijk geloven in Jezus Christus als onze Heiland en Heere.
Ik deed mijn deel en Hij het Zijne
In een oud verhaal las ik eens, dat aan een vrouw gevraagd werd hoe ze behouden was geworden. ‘O’, zei ze, ‘dat is heel eenvoudig gegaan. Ik deed mijn deel en Hij het Zijne’. De persoon, die de vraag stelde, ging daar echter tegenin met de woorden: ‘U kunt niets doen om behouden te worden’. Ze liet zich echter niet uit het veld slaan en bleef erbij, dat zij haar portie deed en Christus Zijn deel en dat ze zo behouden was geworden. Tenslotte vroeg de man haar, wat zij van haar kant dan gedaan had.
‘O’, zei de vrouw, ‘dat zit zo: ik deed de zonden en Hij waste ze weg door Zijn bloed’.
Wel, zo is het en niet anders. Kunt u dat deze vrouw nazeggen?