De eigenaardigheden komen bij mij vaak naar boven in verband met bepaalde gebeurtenissen. Onlangs hebben we onze eerste samenkomst (de bidstond) gehad in een bijzaal van ons nieuwe gebouw, een voormalige Rooms katholieke kerk. Dat was op 1 juni 2004. Het is een prachtig gebouw en de brs. en zrs. hebben er keihard aan gewerkt om het zover klaar te krijgen. Er moeten nog een paar dingen gebeuren in de grote zaal, maar zondag hopen we die te kunnen gebruiken.
Vooraan is het altaar eruit gesloopt en daar is de mogelijkheid een doopvont te maken. Ik zei zo voor de gek dat we ook wel zoals in ons eerste gebouw een groot bad zouden kunnen gebruiken. Terwijl ik dat zei schoot me het volgende te binnen: er was in dat oude gebouw aan Camstraburen een keer een doopsamenkomst waarbij dus een grote metalen badkuip werd gebruikt. Het nadeel van deze kuip was dat als de dopelingen eruit stapten hun doopkleren dropen van het water. Dat werd gedeeltelijk opgevangen met dweilen en zo, maar een gedeelte zocht zijn weg het lokaal in.
Een bedrijvig zustertje zag dat onder de stoel van de zuster die voor haar zat zich een plasje water vormde. Ze had niet in de gaten dat dat van de doopkleren van de dopelingen afkwam, maar meende dat er wat mis was met de zuster voor haar en ze boog zich voor over en fluisterde in het oor van die zuster dat ze voor droge kleren wel naar boven kon gaan naar de woning van de kostersfamilie, de vrouw van de koster had wel een droge onderbroek voor haar.
De betreffende zuster keerde zich verontwaardigd om en zei: ‘Mens waar heb je het over, ‘ik ben zo droog als rijst’. Dit gesprek werd wel zo luid gevoerd dat anderen er wat van meekregen en sinds dien was de uitspraak : ‘ik ben zo droog als rijst’ een tijdje een gevleugeld woord.