Israël bij de Kerk
Door een artikel in een blad dat ik regelmatig toegezonden krijg, stuitte ik weer eens op het bekende probleem hoe de verhouding tussen Israël en de Kerk of Gemeente in deze tijd is. Zoals bekend is al vrij vroeg in de christenheid de idee gelanceerd dat de Kerk in de plaats van Israël gekomen is en wel in die zin dat alle profetieën aangaande het toekomstig herstel van het oude verbondsvolk vergeestelijkt op de Kerk moeten worden toegepast (‘de vervangingstheorie’). Israël als zodanig heeft dan wel staatkundig een bepaalde toekomst, maar niet op het geestelijk vlak. Voor een Israëliet is er op dat terrein alleen persoonlijk zegen mogelijk als hij door bekering en geloof bij de Gemeente wordt gevoegd. Dat laatste is in deze tijd inderdaad het geval, maar dat sluit niet uit, dat Israël als volk nog een geestelijk herstel wacht in de ‘na-christelijke tijd’.
In latere jaren zijn velen van deze vervangingsgedachte teruggekomen. Ik denk dan aan de tijd van de Nadere Reformatie. Bijbeluitleggers binnen deze stroming hebben naar voren gebracht dat er in de eindtijd een geweldige geestelijke opwekking onder Israël zal plaatsvinden. Zij zien dat herstelde Israël dan echter als een onderdeel van de Kerk. Anders gezegd: Israël wordt bij de kerk gevoegd.
De Kerk bij Israël
Na het herstel van de staat Israël zijn velen opnieuw over de positie van Israël gaan nadenken en wordt door sommigen een opvatting voorgestaan die in feite het omgekeerde van de oude vervangingsheorie inhoudt Zij stellen dat een bekeerde Jood niet bij de Gemeente uit de heidenen gevoegd wordt, maar dat bekeerde heidenen bij (geestelijk) Israël gevoegd worden. Volgens hen zijn de gelovigen uit de heidenen huisgenoten van Israël geworden.Er vallen onder de voorstanders van deze opvatting wel nuances op te merken, maar in grote lijnen komt het op het bovenstaande neer. In veel gevallen gaat deze opvatting gepaard met het ijveren om de zaterdag als ‘sabbat’ te houden. Ook zijn er diversen die willen deelnemen aan de Joodse feesten zoals we die beschreven vinden in Lv. 23.
Vreemdelingen
Vaak beroept men zich voor de zojuist weergeven opvatting op Ef2: 11-22 en dan bijzonder op vers 19. Bij oppervlakkige lezing lijkt dit beroep terecht te zijn: er wordt immers in vers 12 gezegd dat de heidenen vreemd zijn aan het burgerschap van Israël en vreemdelingen van de verbonden der belofte met daaropvolgend in vers 19 dat de bekeerde heidenen geen vreemdelingen en bijwoners meer zijn. Dus de bekeerde heidenen worden bij Israël gevoegd…..?. We moeten dit gedeelte echter goed lezen. Vooraf evenwel een woord naar aanleiding van Ro9: 1-4. In deze verzen lezen we welke bijzondere positie God aan Israël gegeven heeft, vanaf hun roeping als volk tot en met het feit dat uit hen de Christus is voortgekomen. In tegenstelling daarmee zijn heidenen zonder God en zonder Christus in de wereld en zijn ze volkomen vreemd aan de voorrechten van Israël. De heidenen waren zoals Ef2: 13 zegt ‘veraf’
De scheidsmuur verdwenen
Zo is het echter niet gebleven. Jezus Christus is gekomen en heeft zijn bloed gestort op Golgatha’s kruis. Door het geloof in Hem zijn de heidenen ‘nabij’ gekomen. In vers 14 gaat de apostel van ‘u’ over op ‘ons’ en stelt hij dat Christus ‘onze vrede’ is. Dat hij daarmee doelt op bekeerde Joden en bekeerde heidenen blijkt uit het vervolg. Christus heeft namelijk ‘beiden’ één gemaakt en de scheidsmuur van de omheining weggebroken. Bij die scheidsmuur zullen we enerzijds moeten denken aan de scheiding die er was tussen Jood en heiden en die gevormd werd door de wet van de geboden. Door die wet werd er scheiding gemaakt tussen die beiden, want van de Joden was, zoals we lezen in Rm. 9 ‘de wetgeving’. Anderzijds zullen we moeten denken aan de reële scheidsmuur die de Joden in de tempel hadden aangebracht waardoor de voorhof van de heidenen afgescheiden werd van de voorhof van de Joden. Geen heiden moest het wagen over deze scheidsmuur heen te klimmen, net zomin als vandaag de dag geen vrouw het moet wagen om in plaats van de afdeling van de vrouwen bij de klaagmuur het gedeelte voor de mannen te gaan betreden.
Welnu, door het werk van Christus is de scheiding tussen Jood en heiden opgeheven. Dat de wet ook een scheiding maakte tussen God en de mens in het algemeen en dat die door het werk van Christus aan het kruis genageld is en er nu vrede tussen God en de mens mogelijk is, is eveneens een feit. De kant naar God toe komt echter sterker uit in het parallelgedeelte, namelijk Ko2: 14. Hier in EF2 gaat het er eerst om dat de scheiding tussen Jood en heiden is opgeheven als ze geloven in Jezus Christus.
Een nieuwe ‘mensensoort’
Nu is het van doorslaggevend belang goed te lezen wat er in vers 15, als resultaat van het verbreken van de scheidsmuur, gezegd wordt. Er staat namelijk niet dat de bekeerde heiden daardoor Jood geworden is. Sterker: er wordt niet speciaal over het resultaat voor de heiden gesproken, maar over het resultaat voor Jood en Heiden. De woorden van de apostel luiden namelijk: ‘opdat hij die twee (dat is Jood en Heiden) tot een nieuwe mens zou scheppen. Vóór het kruis waren er twee soorten mensen: Joden en heidenen(ofwel volken). Of het nu een gelovige Jood en een gelovige heiden betrof, maakte niets uit. Het geloof veranderde niets aan hun ‘status’. Maar in de tijd na het kruis geldt voor beiden dat ze een ander, een nieuw soort mens geworden zijn, namelijk een christen of anders gezegd een mens in Christus.
In één lichaam met God verzoend
Vervolgens komt in vers 16 de verhouding tot God ter sprake: beide zijn namelijk door het geloof met God verzoend. Van de kant van de mens lag daar ook een stuk vijandschap. Als gevallen mensen zijn we namelijk vijanden van God (zie Rm5: 10). Maar hoe zijn Jood en heiden met God verzoend? Zijn ze dat elk apart, ieder in een eigen status? Nee, ze zijn in één lichaam met God verzoend. Met dat ene lichaam wordt gedoeld op de Gemeente of Kerk die het Lichaam van Christus is. Zowel Jood als heiden zijn dus in een totaal nieuwe positie voor God gebracht en dat zowel individueel als gezamenlijk. Met de meeste nadruk wil ik herhalen dat hier sprake is van een ‘nieuwe’ mens en van ‘één lichaam’.
Op geen enkele wijze wordt gezegd, dat de Jood bij de bekeerde heidenen is gevoegd of dat de bekeerde heiden bij de Joden is ingelijfd. Nee, voor beide geldt dat ze in een nieuwe positie zijn gebracht.
Vers 17 vervolgt met de verklaring dat Christus vrede verkondigd heeft aan hen die veraf waren – dat zijn de heidenen – en vrede aan hen die nabij waren – dat zijn de Joden-. Zowel de heiden als de Jood hadden die vrede met God nodig. En het geweldige resultaat is dat beiden nu de toegang hebben door één Geest tot de Vader (vs. 18). Geen enkel verschil in positie, geen enkel verschil in nadering tot God, het is door één Geest! En voor beiden geldt dat die God nu hun Vader is en dat ze Hem – net als de Heiland deed toen Hij op aarde was – met ‘Abba Vader’ mogen aanspreken (zie Mk14: 36; Rm8: 15 en Gl4: 5,6).
Geen vreemdelingen en bijwoners meer
Maar hoe moet nu vers 19 uitgelegd worden? Daar staat immers dat de bekeerde heidenen geen vreemdelingen en bijwoners meer zijn, maar medeburgers van de heiligen. Dus wat ze vroeger niet waren, zijn ze nu wel? Dus toch medeburgers van Israël? Nee, dat zegt dit vers niet. Dan zou aan de voorgaande verzen alle zeggenskracht ontnomen zijn. De situatie is dat de heiden geen enkel deel had aan de voorrechten van Israël ook niet aan de belofte van de Messias. Jezus Christus kwam in eerste instantie voor Israël. Hij kwam om zijn volk te verlossen van hun zonden. Het heil is niet alleen uit de Joden, maar was ook in eerste instantie voor de Joden bestemd. Het motto van de apostel Paulus in de brief aan de Romeinen is: eerst de Jood en dan de Griek. Welnu, de Joden is het heil aangeboden en velen hebben zich bekeerd. Daardoor kwamen ze in de nieuwe positie voor God te staan die kenmerkend is voor het christen-zijn.
Dit heil is echter niet tot hen beperkt, maar werd ook de heidenen aangeboden. Zij zijn door het aanvaarden van dit heil geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers van de heiligen uit de Joden en samen met hen zijn ze huisgenoten van God.
Een woonstede Gods in de Geest
Hebben ze nu samen op nieuwe wijze deel aan de tempeldienst van Israël? Nee, ze vormen zelf samen met de bekeerde Joden een geestelijke tempel die gebouwd is op het fondament van de apostelen en profeten, terwijl Jezus Christus Zelf hoeksteen is. Ze vormen een woonstede van God in de Geest. Ook dit is een totaal nieuwe zaak. Zolang de Heer Jezus niet was gestorven en opgestaan en de apostelen en profeten niet waren opgetreden kon dit gebouw er niet zijn.
Wat in dit artikel is ontwikkeld, is geen nieuwe zaak. Het werd in het begin van de vorige eeuw bij de opwekking in Engeland en Ierland al naar voren gebracht. Er werd toen in het licht gesteld, dat God in de toekomst het volk Israël in het land zal herstellen en weer een geestelijke band met hen zal aanknopen.
Maar dat niet alleen. De mannen die God toen gebruikte stelden ook duidelijk in het licht wat de Kerk van Jezus Christus was, namelijk een nieuw fenomeen bestaande uit bekeerde Joden en bekeerde heidenen, dat eerst met de Pinksterdag te Jeruzalem voor het voetlicht trad. Ze wezen op de onjuistheid van de idee dat de kerk bijeenvergaderd wordt vanaf de grondlegging van de wereld (door te wijzen op teksten als: Mt.16: 18; 1Ko12: 13; Ef2: 14-16 en 20-22). De twee zaken: een goed zicht op Israël en een goed zicht op de Kerk houden nauw verband met elkaar, waarbij het eerste alleen mogelijk is in samenhang met het tweede Dit kan niet genoeg beklemtoond worden en dat is de essentie van dit artikel.
Toevoeging: Dat het heil van de vergeving van de zonden, de rechtvaardiging door het geloof ook voor de heidenen zou gelden was geen verborgenheid. Maar wat de nieuwe positie van Jood en Heiden zou wezen in deze tijd was wel een verborgenheid, lees Ef.3.