Antwoord op een brief
a) Dat het spreken in talen een teken is niet voor gelovigen, maar voor ongelovigen staat heel duidelijk in 1 Kor. 14:22. Het spreken in talen in de Gemeente is dus niet op zijn plaats tenzij er uitleg volgt.
b) Wat voor een teken het is leert het voorafgaande vers : ‘Ik zal in andere talen en door andere lippen tot dit volk spreken, en ook zo zullen zij Mij niet horen’ . Let wel: niet ik trek een vergelijking met Jes. 28:11,12, maar Paulus geïnspireerd door de Geest doet dat!
c) Wil de apostel nu zeggen dat elk detail van Jes. 28 opgaat? Nee, maar hij wijst op het feit van spreken in vreemde talen en geeft de zin ervan aan. En die zin geeft de apostel als een algemeen kenmerk, hij brengt geen enkele restriktie aan. Die betekenis geldt dus ook voor het spreken in talen waarover het gaat in Hand. 2.
d) Inderdaad waren de apostelen geen vreemden en lieden van een andere spraak, maar daar gaat het niet om. Ze gedroegen zich wel als lieden van een andere spraak, want ineens begonnen ze in vreemde, bestaande talen te spreken. En die talen waren een teken voor de ongelovige Joden.
e) Er deed zich onder de toehoorders een splitsing voor. Zij uit het buitenland die de talen konden verstaan werden er door getroffen en 3000 zielen werden toegevoegd tot de Gemeente. De anderen, de eigenlijke Jeruzalemmers zeiden: ‘ze zijn dronken’. We zien dat deze, waartoe de leidslieden behoorden, de prediking verwierpen. De apostelen werden even later gevangen gezet en er brak zelfs een grote vervolging uit.
f) Een ‘rest’ uit het Joodse volk werd behouden en vormde een deel, in het begin zelfs het enige deel van de Gemeente. Later kwamen daar de bekeerde heidenen bij. Die Gemeente is echter niet het Joodse volk als zodanig, maar vormt volgens Ef. 2 en 3 iets totaal nieuws, een verborgenheid of geheimenis dat in het Oude Testament zelfs niet bekend was.
g) Van het volk als zodanig waarvan Jeruzalem de vertegenwoordiging is, geldt:
dat ze de prediking van de Heer niet hebben aangenomen en dat Hij dan ook het vonnis aankondigt: ‘Zie uw huis wordt u woest gelaten…’.(Matth. 23:34-39),
dat ze de prediking van Petrus en de apostelen niet hebben aanvaardt,
dat ze het getuigenis van Stefanus in bloed gesmoord hebben,
dat ze de prediking van Paulus niet zouden aannemen (Hand. 22:18).
h) Het vonnis van Matth. 23:39 haalden de Joden in het land zich het eerst op de hals. Toen de prediking het Romeinse Rijk was doorgegaan en Paulus te Rome aan de Joden aldaar het evangelie voorstelde en zij het verwierpen, sprak hij het vonnis van de verharding uit dat Jezus Christus eerder al had uitgesproken (Hand. 28:26,27). Het profetische vonnis dat door Jesaja was aangekondigd en let erop dat er staat: Ga tot dit volk….. Het betreft dus Israël als volk dat verhard is tot de tijd dat Christus weerkomt en ze zullen zeggen: Gezegend is Hij die komt in de naam des Heren ( Matth. 23 :39).