5) MOET op het gelovig gebed genezing volgen?
Er zijn vele teksten, die van gebedsverhoring spreken, en bij dit punt naar voren worden gebracht, n.l.:
“En al wat gij bidden zult in mijn naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt worde. Zo gij iets bidden zult in mijn naam, Ik zal het doen” (Joh. 14 : 13, 14; zie ook 16 : 23, 24; 15 : 16). “En dit is de vrijmoedigheid, die wij tot Hem hebben, dat zo wij iets bidden naar zijn wil, hij ons hoort” (1 Joh. 5 : 14).
“Indien ons hart ons niet veroordeelt, zo hebben wij vrijmoedigheid tot God; en wat wij ook bidden, ontvangen wij van hem, omdat wij zijn geboden bewaren, en doen wat hem welbehaaglijk is” (1 Joh. 3 : 21, 22).
“Indien gij in Mij blijft en mijn woorden in u blijven, al wat gij wilt zult gij bidden en het zal u geschieden” (Joh. 15 : 7).
“Daarom zeg Ik u: alle dingen, die gij biddende begeert, gelooft dat gij ze ontvangt en zij zullen u geworden” (Mark. 11 : 24; zie ook Matth. 21 : 22).
“Bidt en u zal gegeven worden” (zie Matth. 7 : 7-11 ). En mochten we niet direct antwoord krijgen, zo wordt dan gezegd, dan moeten we volharden, zoals uit de gelijkenis van de rechter en de weduwe blijkt (Luk. 18 : 1-8).
Niet alleen verhoort de Heer het persoonlijk gebed, maar ook het gemeenschappelijk bidden:
“Indien twee van u overeenstemmen op de aarde over enige zaak, die zij mochten begeren, zij zal hun geworden van mijn Vader, die in de hemelen is” (Matth.18 : 19).
En tenslotte wordt de belangrijkste plaats aangevoerd:
“Is iemand ziek onder u? Hij roepe de oudsten der gemeente tot zich, en dat zij over hem bidden, hem zalvende met olie in de naam des Heren; en het gebed des geloofs zal de zieke behouden en de Heer zal hem oprichten: en als hij zonden begaan heeft, het zal hem vergeven worden. Belijdt dan elkander de misdaden, en bidt voor elkander, opdat gij gezond wordt” (Jak. 5 : 14b-16).
Bidden zoals het hoort
Gebed is de uitdrukking van afhankelijkheid tot de Vader. Bidden is niet zo maar iets vragen, het is een gemeenschapsoefening met onze God. Wanneer we meer in onze binnenkamer werden gevonden, zou er meer van ons uitgaan. Vaak is ons gebed niet meer dan een gewoonte. Soms bidden we en bedenken niet eens, dat onze Vader in de hemelen hoort en verhoort. Toen Petrus gevangen zat, werd er door de gemeente een vurig gebed voor hem opgezonden. De gelovigen waren er echter zo weinig van overtuigd, dat de Heer hem bevrijden kon, dat ze tegen het dienstmeisje, dat de boodschap van Petrus’ bevrijding vertelde, zeiden: “Gij raast”. We kunnen naast deze gelovigen gaan staan, want we zijn geen haar beter. Tenzij er bepaalde gebedsverhinderingen zijn, hoort en verhoort God ons gebed. Zie hiervoor Jes. 59 : 1, 2; Ps. 66 : 18; 1 Joh. 3 : 20-22; Spr. 21 : 13; Mark. 11 : 23-26; Jak. 4 : 3; 1 Petr. 3 : 1-7; Jak. 1 : 6, 7. We hebben er in de bijbel zelfs voorbeelden van, dat God het gebed van ongelovigen verhoorde: Hagar, en de zeelieden uit het boek Jona. De door de “gebedsgenezers” aangevoerde teksten mogen we, wat ons persoonlijk gebedsleven betreft, wel ter harte nemen. Wij bedenken te weinig welk een God en Vader wij hebben, tot wie we met vertrouwen mogen naderen en wiens liefde en trouw onwankelbaar zijn.
Het gebed is iets moois, maar bidden moet gepaard gaan met Schriftonderzoek. Gebed zonder Schriftonderzoek is gevaarlijk en voert tot fanatisme. Wat zullen we bidden als we niet uit de bijbel weten wat Gods wil is? De grootste gebedsverhindering is: bidden in strijd met Gods Woord. We hebben dus geen blanco cheque: bidt maar en het gebeurt. Ons gebed moet aan bepaalde voorwaarden voldoen, willen we op de verhoring kunnen rekenen. Dat wordt ook in de bovenopgesomde teksten naar voren gebracht en door de “gebedsgenezings-voorstanders” vaak over het hoofd gezien.
Bidden in de naam van de Heer Jezus
Als we aan het eind van elk gebed zeggen: “dit bidden we u in de naam van de Heer jezus” wordt het daardoor nog niet een gebed in de naam van de Heer. Deze uitdrukking betekent, dat achter ons gebed de volle autoriteit van de Heer jezus moet staan. Veronderstel, dat ik bid om de redding van een gelovig familielid, dat al jaren dood is.
Zulk een gebed kan God niet verhoren, want de Heer jezus heeft ons Zelf in de geschiedenis van de rijke man en de arme Lazarus voorgehouden, dat er na de dood geen verandering meer mogelijk is.
Bidden “naar zijn wil”
De wil van God is geopenbaard in Gods Woord. Een prachtig voorbeeld hiervan geeft ons Daniël. Hij had in de boeken gevonden, dat de ballingschap 70 jaar zou duren. Direct daarop begaf hij zich in gebed, om op grond van dit woord bij God te pleiten (Dan. 9). En God heeft zijn gebed verhoord. Maar stel u voor, dat we gingen bidden om de wegneming van de oude natuur uit ons lichaam? Zou God dat verhoren? Zeer zeker niet. De bijbel zegt mij, dat ik mij voor die oude natuur heb dood te houden, maar altijd zal de gelovige moeten zeggen: “Ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont”. De zonde blijft in mij totdat ik sterf!
Daarna vinden we de voorwaarde om zijn geboden te bewaren en te doen wat hem welbehaaglijk is. Zijn geboden vinden we in zijn Woord. Dat Woord moet de richtlijn zijn voor ons leven, ook voor ons gebedsleven. Gaan wij daar buiten, dan is verhoring niet zeker of zelfs onmogelijk.
Joh. 15 : 7 vertelt ons precies hetzelfde: Zijn woorden moeten in ons blijven en wij in hem. Als dat werkelijk zo is, vragen we geen dingen waarvan de bijbel aantoont, dat ze, niet met Gods gedachten overeenstemmen.
“Maar in Mark. 11 : 24 en Matth. 21 : 22 komt toch geen voorwaarde voor”, zal iemand zeggen, “behalve dan dat je geloven moet in de verhoring “. Inderdaad, en dat is een zeer belangrijke voorwaarde. In de brochures die we lazen, wordt min of meer voorgesteld, dat ieder gebed wordt verhoord, als je maar zonder meer aanneemt dat het gebeurt. Men vergeet echter, dat geloof een bepaalde grond moet hebben. We geloven in God, in het werk van de Heer Jezus Christus, in onze eeuwige behoudenis, maar niet omdat we onszelf een bepaalde overtuiging hebben opgedrongen, maar omdat we de vaste grond van het geopenbaarde Woord Gods onder de voeten hebben !! Willen we dus in waar geloof, zonder twijfel, kunnen bidden, dan moeten we ook een grondslag voor ons gebed in de bijbel vinden.
Geeft God alleen goede dingen?
“Welke aardse vader zou zijn kind willen zien lijden aan een ziekte”, zo heeft men vaak tegengeworpen. God is onze hemelse Vader en geeft ons slechts goede dingen, zo vervolgt men, en beroept zich op Matth. 7 : 7-11. In ieder geval hebben we hier weer een voorwaarde: “zal uw Vader, die in de hemelen is, goede gaven geven degenen, die er hem om bidden.” Wil God ons verhoren, dan moeten we goede dingen vragen. Maar wie maakt er uit wat goed is? Kunnen we de alwetende God in alles vergelijken met een kortzichtige aardse vader? De vergelijking gaat mank, als men de zaak doortrekt. Wie wil zijn kind vervolging, verdrukking, smaad en hoon laten lijden? Geen enkele aardse vader. Maar God laat dat in ons leven toe. Niemand zou Job zijn kinderen, vee en gezondheid ontnemen, maar God deed het wel. Geen aardse vader zou zijn kind een engel des Satans sturen, maar Paulus kreeg die in zijn lichaam.
Wij zouden onze kinderen niet verminken om ze kreupel door het leven te doen gaan, maar de Heer deed het bij Jakob wel. Ik vrees dat gebedsgenezers, die dit punt verdedigen, erg slappe vaders zullen zijn. Welke vader geeft zijn kind nu een pak slaag? zal men zeggen. Maar het bewijs van ons kindschap Gods is juist, dat de Vader ons kastijdt. Niet wij maken uit en weten wat goed voor ons is, maar God doet dat. David bad om de genezing van het kind, dat hij in overspel bij Bathseba verwekt had. Hij bad en vastte hartstochtelijk, maar God verhoorde hem niet. Het gebed was niet naar Gods wil, de Heer had als oordeel aangekondigd dat de jongen sterven zou. David meende in Gods gedachten een verandering te kunnen brengen. Dat dit mogelijk is, blijkt uit de geschiedenis van Hizkia. God weet echter béter wat goed is. De ware zoon van David en Bathseba moest troonopvolger en type van de Heer Jezus zijn.
Van God iets afdwingen
Volharden in gebed is goed, maar volharden in een gebed, dat niet is naar de gedachten van de Heer, omdat het strijdt met zijn Woord of met de overtuiging, die de Geest van God aan onze harten wil geven, is hoogst ernstig. Zodoende kan men gaan dwingen, totdat God, om ons door schade en schande te leren, tenslotte “Ja” zegt.
Israël vroeg in de woestijn om vlees. Ze waren niet tevreden met het brood uit de hemel. Tenslotte hoorde God. Maar wat lezen we in Ps. 106 : 15? “Hij gaf hun wat zij begeerden, maar henzelf deed hij wegteren” (zie ook Ps. 78 : 29). Bileam bleef vragen om naar Balak te mogen gaan. Tenslotte stemde God toe en Bileams leven eindigde later in de strijd tegen Israël.
Het gebed van “twee of drie”
“Indien twee van u overeenstemmen op de aarde over enige zaak, die zij mochten begeren, zij zal hun geworden” (Matth. 18 : 19). Laat dan het persoonlijk gebed niet “onfeilbaar” zijn, als je met twee of drie bent, dan kun je dus onvoorwaardelijk bidden en het gebeurt? Afgezien van het feit, dat het in Matth. 18 : 15-20 gaat over de tucht in de gemeente, zal het toch wel voor ieder duidelijk zijn, dat niet alleen de twee of drie op aarde moeten overeenstemmen, maar dat hun gebed naar Gods gedachten moet zijn. Ook het gemeenschappelijk gebed moet aan de voorwaarden, hierboven genoemd, voldoen. Het moet niet in strijd zijn met Gods Woord, en Gods Geest moet ons duidelijk maken, dat het naar Gods wil is.
Als het inderdaad Gods wil was, dat een gelovige niet ziek behoefde te zijn, als dat zonder meer zwart op wit in de Schrift stond, dan mocht men deze teksten, toepassen en konden we met vol vertrouwen bidden om de genezing van elke ziekte, in de overtuiging, dat de patiënt ook zeker herstellen zou. Nu kunnen we bidden voor elke zieke, we mogen al onze noden bij God bekend maken, maar we moeten het doen in de gezindheid, die de Heer Jezus op aarde kenmerkte: “Niet mijn wil, maar uw wil geschiede”.
Verschil tussen antwoord op en verhoring van het gebed
Niet ieder gebed wordt verhoord, maar wel beantwoord. Abrams bede om Ismaël tot een erfgenaam aan te wijzen werd afgewezen. “Neen, maar uw vrouw Sara zal u een zoon baren” was het Goddelijk antwoord (Gen. 17 : 19).
Mozes’ verzoek om een ander naar Farao te zenden werd niet verhoord. Aäron werd hem toegevoegd (Ex. 4 :13, 14).
Elia’s gebed om te sterven werd niet verhoord, maar met een drievoudige opdracht werd hij teruggestuurd (1 Kon. 19).
Het gebed van de demonen en van de Gadarenen werd verhoord, maar van de genezen bezetene niet. Het antwoord luidde: “Ga heen naar uw huis…” ( Mark. 5 :1-20).
De bede van onze Heiland: “Laat deze drinkbeker van mij voorbijgaan” werd niet verhoord, maar het antwoord bleef niet uit: “en er verscheen een engel van de hemel, die hem versterkte” (Luk. 22 : 43). Paulus heeft tot driemaal toe gebeden om de verlossing van de doorn in het vlees. Hij volhardde in het gebed, totdat het antwoord kwam, dat anders beschikte: “Mijn genade is u genoeg; want mijn kracht wordt in zwakheid volbracht” (2 Kor. 12 : 8, 9).
Soms kan het antwoord lang op zich laten wachten. Daniël moest drie weken wachten, tengevolge van gebeurtenissen die in het rijk der engelen plaats vonden. We moeten ons dus niet laten ontmoedigen als het lijkt of we geen antwoord krijgen. Onze hemelse Vader hoort ons. En mocht hij door zijn Geest ons duidelijk maken, dat we niet verder moeten aandringen voor een bepaalde zaak, laten we dan niet dwingen, maar tevreden zijn met het antwoord: “Mijn genade is u genoeg.” Er staat een wondermooi gedeelte in Filippi 4 : 6, 7: “Weest in geen ding bezorgd, maar laat uw begeerten in alles door gebed en smeking bekend worden bij God; (en …… ge zult het ontvangen? Neen dat volgt er niet) en de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw zinnen bewaren in Christus Jezus”.
Jakobus 5: 15 en 16
Naast Mark. 16 behoren deze verzen tot de hoofdzuilen van de leer der “gebedsgenezing”. We willen straks op de positieve waarde van dit gedeelte terugkomen, maar willen ons nu eerst afvragen of dit gedeelte de vèrstrekkende betekenis heeft, die er in de kringen van de “gebedsgenezing” aan gegeven wordt. Bedoelde Jakobus dat iedere zieke genezen zal en sluit zijn aanwijzing de hulp van een dokter uit? Ten eerste moeten we opmerken, dat deze brief gericht is aan verstrooide joden. Deze kwamen nog samen in hun synagogen (Jak. 2 :2). Zij hielden vast aan de wet van Mozes met al zijn afschaduwingen. Zie voor het verschil tussen de “joodse” en de “heidense” gemeenten: Hand. 15 : 19, 20 en 21 : 20-26. Vandaar, dat we hier ook het zalven met olie vinden, dat teruggrijpt op Mark. 6 : 13. De olie toch is een zinnebeeld van de Heilige Geest. Wij hebben de zalving van de Heilige (1 Joh. 2 : 20). Behalve deze symbolische betekenis werd de olie gebruikt als geneesmiddel: Jes. 1 : 6, Luk. 10 : 34. Dat Jak. 5 in alle ziektegevallen moet worden toegepast, strijdt met het feit, dat Paulus Trófimus ziek te Miléte achterliet en Timotheüs een weinig wijn voorschreef, maar niet repte van het bidden van de oudsten en het zalven met olie. In zijn brieven vinden we daarover ook geen enkel voorschrift.
Er is in het gedeelte zelf echter ook iets, dat de algemeenheid van toepassing schijnt uit te sluiten. In vers 15 lezen we: “en het gebed des geloofs zal de zieke behouden, en de Heer zal hem oprichten; en als hij zonden gedaan heeft, het zal hem vergeven worden”. De zonden worden hier niet direct als oorzaak aangegeven, er is nog sprake van “als”. Toch ligt er een nauw verband tussen. Waarom worden deze twee dingen anders in één adem genoemd? In vers 16 is het verband echter nauwer: “Belijdt dan elkander de misdaden, en bidt voor elkander, opdat gij gezond wordt”. Dit staat toch niet voor niets zo nauw aan elkaar verbonden. Het kwaad moet dus eerst beleden worden, wil God op de voorbede van de oudsten de zieke kunnen herstellen.
Kan wat we lezen in Jak. 5 : 15 nu nog toegepast worden?
In het voorgaande hebben we al enkele uitzonderingen genoemd.
Bovendien moeten we bedenken, dat in onze tijd de christenheid verdeeld is en we ook de apostolische aanstelling tot ouderling niet meer kennen. In die zin zijn er nu geen oudsten meer in de gemeente. Wel kennen wij broeders, die temidden van de gelovigen, de dienst van oudsten verrichten, dit wil zeggen, dat zij toezicht houden, herderlijk werk doen.
Wij kunnen ons voorstellen dat een zieke, die er voor de Heer van overtuigd is, dat Jak. 5 : 15 ook voor hem geldt, een beroep doet op de voorbede van dergelijke broeders.
Wanneer hij dit doet in de overtuiging dat God dit van hem vraagt, zal de Heer zijn geloof dan beschamen?
Anderzijds kan de zieke natuurlijk niet heersen over de gewetens van deze broeders. Zij moeten er ook persoonlijk van overtuigd zijn, dat het naar Gods wil is dat de zieke herstelt. Het gaat immers om het gebed des geloofs van de oudsten.
Er kunnen nl. ook verhinderingen zijn voor deze broeders om voor de zieke te bidden. Terecht heeft men o.i. deze verzen in verband gebracht met 1 Joh. 5 : 16:
“Indien iemand zijn broeder ziet zondigen een zonde niet tot de dood, hij zal bidden; en God zal hem het leven geven degenen die niet tot de dood zondigen. Er is zonde tot de dood, voor die zeg ik niet dat hij bidden zal”.
Hiermee is al weer bewezen, dat Jak. 5 niet voor elk geval geldt. Het is gevaarlijk een tekst op zichzelf uit te leggen. Zo moeten we ook Jak. 5 : 15, 16 vergelijken met andere uitspraken van Gods Woord. Wanneer het ons mede op grond van 1 Joh. 5 : 16 duidelijk is, dat het niet Gods bedoeling is om de zieke te herstellen, omdat zijn zonde een zonde tot de dood is, dan zullen we niet bidden om zijn herstel.
Het zalven met olie
We zijn er van overtuigd dat het zalven met olie een zinnebeeldige handeling was, die slechts waarde had voor de discipelen (Mark. 6 : 13), en voor de joodse gelovigen, die leefden in de overgangsperiode tussen de pinksterdag en de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70. In deze tijd was God lankmoedig over de gelovige joden, die nog niet los waren van de ceremoniën en schaduwbeelden van de wet.
Wanneer een zieke er echter op zou staan, dat de broeders, behalve voor zijn genezing te bidden, hem ook hebben te zalven met olie, zou de schrijver dat persoonlijk niet durven weigeren. Wel zou hij de zieke er op wijzen dat dit voorschrift om voornoemde redenen in deze tijd geen betekenis meer heeft en bovendien dat het gebed des geloofs de genezing bewerkt en niet de zalving met olie.
Genezing door middel van medicijnen
Is het toedienen van medicijnen en het hulp inroepen van een dokter verkeerd?
Zij die de zaak slechts in het zwart-wit schema zien, zullen ijverig ja-knikken. Dat doktoren en geneesmiddelen ook een gave Gods zijn en dat een “gewone” genezing evengoed een Goddelijke genezing is, wil er bij hen niet in. Toch is het een feit, dat ten gevolge van de vooruitgang in de medische wetenschap duizenden zieken genezen worden. En zelfs hebben ziekten, die nog kort geleden als levensgevaarlijk bekend stonden, dit karakter wegens de ontdekking van nieuwe geneesmiddelen (bijv. penicilline) geheel verloren. Wij willen deze geneesmiddelen dan ook aanvaarden als een gave Gods in de natuur gegeven, evenals ons dagelijks brood.
We moeten bedenken, dat God geen wonder werkt, ook geen genezingswonder, wanneer het niet nodig is. In de bijbel vinden we hiervan vele voorbeelden. We hebben daar reeds op gewezen, maar willen toch nog het leerrijke voorval met het manna aanhalen. Israël werd in de woestijn op wonderbare wijze gevoed met manna, brood uit de hemel. Toen het echter de grenzen van Kanaän overschreed, at het van het overjarig koren des lands (Ex. 16 : 35; Jozua 5 : 11). Toen hield het manna op. Het wonder was niet meer nodig. De Heer Jezus spijzigde vijfduizend mannen op wonderbare wijze, maar later werd de nood in de gemeente te Jeruzalem door gewone uitdelingen gelenigd en zelfs door hulp van de gemeenten uit de heidenwereld. Vele voorbeelden zouden hier aan toe te voegen zijn. Wanneer wij de middelen, die God gegeven heeft, verwaarlozen, VERZOEKEN WIJ GOD, met al de gevolgen van dien. Het is bekend, dat vele zieken in gebedsgenezingskringen gestorven zijn aan blindedarmontsteking, terwijl zij met een operatie mogelijk in leven waren gebleven. Dit staat gelijk met zelfmoord en het onteren van de naam van God. De enige die hier belang bij heeft, is Satan. Hij trachtte de Heer Jezus ook tot het verzoeken van God te bewegen en de tekst, die hij aanhaalde – Satan kent de bijbel ook – zei het dan toch maar: “Hij zal zijn engelen aangaande u bevelen geven, om u te bewaren en zij zullen u op de handen dragen, opdat gij niet misschien uw voet aan een steen stoot”. Maar de Heer onderkende zijn list. Deze tekst gold voor een Messias, die in afhankelijkheid van zijn God de weg op aarde wandelde, en God tot zijn schuilplaats gesteld had, maar niet voor een Messias, die voor eigen eer, en buiten de weg van God om, van het dak van de tempel zou springen.