2-Koningen – Elisa, de man Gods lll
Het water te Jericho
Na de hemelvaart van Elia begon het openlijk optreden van Elisa als profeet. Jericho was de eerste stad die hij bezocht, de stad waarop de vloek lag, nadat zij herbouwd was. Het was een miskenning van Gods woord, dat Jozua gesproken had na de inname van deze stad, toen Hiël Jericho opnieuw bouwde. In feite was wat hij deed niet anders dan opstand tegen God. Jericho is dan ook een beeld van de aarde, waarop ook de vloek rust. Haar ligging is wel goed, evenals van Jericho, dat midden in een vruchtbare landstreek lag, maar het water deugde niet en dat veroorzaakte allerlei narigheid, zelfs misgeboorte.
Naar deze stad ging Elisa het eerst. Kennelijk hebben de mannen van de stad vertrouwen gehad in de profeet. Zij hebben hem op de hoogte gesteld van hun moeilijkheden, een beroep gedaan op zijn hulp. En niet voor niets, want Elisa werd voor de inwoners van de stad tot een zegen. Een nieuwe schotel, gevuld met zout, liet Elisa brengen. Dat wierp hij in de waterwel en het water werd gezond. Zout is een bederfwerend middel. De spijsoffers in Israël moesten alle gezouten worden (Lev. 2 : 13). Tot de discipelen heeft de Heer Jezus gezegd: “Gij zijt het zout der aarde” (Matth. 5 : 13; zie ook Mark. 9 : 49, 50). Het zout in een nieuwe schotel spreekt van afzondering voor God door de nieuwe natuur die wij ontvangen hebben. In volmaaktheid was dit zo bij de Heer Jezus. In Hem was genade en waarheld en Hij alleen was in staat voor de bewoners van de aarde zegen aan te brengen.
Het gezond geworden water sprak van het opheffen van de vloek. Voor Israël zal dat eens zo zijn, als het in het duizendjarig rijk op een vernieuwde aarde zal wonen (zie Ezech. 47 : 8). De volken zullen dan in deze zegen delen (Openb. 22 :1-5). Voor leder die gelooft is nu reeds geen oordeel, geen verdoemenis meer (Rom. 8 : l).
De knapen te Bethel
Elisa is ten dele dezelfde weg terug gegaan, die hij samen met Elia had afgelegd vóór diens hemelvaart. Toen ging de reis vanuit Gilgal, via
Bethel en Jericho door de jordaan. Op de terugweg ging h~l door de jordaan eerst naar Jericho, daarna naar Bethel.
In Jericho, de vervloekte stad, bracht hij zegen, maar in Bethel, welke naam betekent “huis van God”, moest hij oordelen, straffen. Dat was eigenlijk in strijd met het karakter van zijn dienst, die gekenmerkt werd door zegenen.
Maar het kwaad in Bethel was veel erger dan in Jericho. Bethel was geworden tot een plaats van de ergste afgodendienst. Het “huis van God” was door de mens veranderd in een “afgodshuis” en dat tast de eer van God meer aan dan opstand tegen zijn gezag.
Elisa was gekomen om de genade van God voor te stellen, maar als de genade niet geaccepteerd wordt, moet ze verbonden worden met het oordeel. Voor godsdienstige afval is geen hulpmiddel meer. Het afvallige christendom zal eenmaal geoordeeld worden. Het algemene beginsel in Gods wegen is, dat het oordeel begint bij het huis van God. “Ook onze God is een verterend vuur” (Hebr. 12 :29).
De Heer Jezus heeft over het ongehoorzame jodendom, vertegenwoordigd in de farizeeën en sadduceeën, ook het oordeel uitgesproken. Het erge in 2 Kon. 2 :23-25 is dat kinderen de tolk waren van wat er leefde in de harten van de ouders. Zij bespotten Elisa, zij verachtten hem. De ouders hadden dit waarschijnlijk hun kinderen geleerd en zij waren het meest verantwoordelijk. Daarom werden zij ook gestraft in hun kinderen.
In deze geschiedenis ligt ook voor ons een waarschuwing. Hoe en wat spreken wij over dienstknechten van God? Laten we er aan denken dat onze kinderen scherp luisteren en opmerken en dat zij deze woorden indrinken om ze op de meest ongelegen ogenblikken uit te spreken. En we richten blijvende schade aan in de harten van onze kinderen.
Voor Elisa was geen plaats in Bethel, evenmin als voor d Heer Jezus temidden van het “godsdienstig” Israël.
Elisa en de drie koningen
Koning Joram, de zoon van Achab, zat in nood. De koning van Moab, die hem schatplichtig was, had er de brui aan gegeven dit nog langer te zijn. Maar Joram had er niet veel moed op, dat hij het alleen zou kunnen klaren. Van vertrouwen op God was bij hem helemaal geen sprake. Hij mocht dan al de gewijde steen van Baäl hebben verwijderd en dus in zijn afgodendienst iets minder ver gaan dan zijn ouders deden, toch deed hij wat kwaad is in de ogen des Heren.
Geen roepen tot God, maar wel de hulp vragen van andere koningen.
Josafat, de godvrezende koning van Juda, kreeg het eerst een oproep om te helpen. Hij had dat immers ook gedaan bij Jorams vader, Achab. En inderdaad, Josafat antwoordde Joram met dezelfde woorden als hij destijds diens vader gezonden had (zie 1 Kon. 22 : 4b en 2 Kon. 3 : 7b).
Had Josafat dan niet geleerd dat samengaan met ongelovigen een gevaarlijke zaak is? Tweemaal was hij daardoor reeds in moeilijkheden gekomen, n.l. in de strijd met Achab tegen de Syriërs (1 Kon. 22 : 32) en door zijn overeenkomst met Azahia (2 Kron. 20 : 35-37). God had hem duidelijk laten weten, dat dit niet naar zijn wil was. Toch ging Josafat voort dit kwaad te doen. “Ik ben als gij”, liet hij Joram weten. Maar daardoor maakte hij zich ook één met het kwaad en de aevolgen daarvan.
“Mijn volk is als uw volk” voegde hij er aan toe. Zo sleepte hij zijn volk mee op een verkeerde weg en toonde zich een slechte leidsman. In zekere zin hield zijn gedrag een goedkeuring in van Jorams goddeloosheid, hoewel hij dat zeker niet bedoeld zal hebben. Zonder het te weten en misschien ook ongewild, bracht zijn toezegging aan Joram hem in een bondgenootschap met Edom, de grote vijand van Gods volk.
Het samengaan met ongelovigen heeft altijd ruïneuze gevolgen. De eerste stap is vaak gemakkelijk gezet en wordt door allerlei nuttigheidsredeneringen ook nog wel verdedigd.
De ene daad brengt echter konsekwenties mee, die de gelovige op een hellend vlak brengen en die zijn getuigenis voor God grote schade berokkenen en bovendien God verdriet doen.
Had Josafat maar aan God gevraagd wat hij moest doen!
Waarschijnlijk wist hij wel, dat het antwoord afwijzend zou zijn en dreef hij liever zijn eigen zin door.
Eerst toen de moeilijkheden kwamen en zijn geweten begon te spreken, ging hij hulp zoeken bij God door diens profeet Elisa. Zo gaat het menigmaal met een kind van God, dat uit de koers is geraakt. Gelukkig dat God Zich dan, evenals bij Josafat, toch nog laat kennen als een genadig en barmhartig God, die wil helpen, herstellen en terugbrengen.
Josafats houding stak in elk geval gunstig af bij die van Joram. Toen hij in moeilijkheden kwam gaf hij de schuld daarvan aan de Here, van wie hij anders niets wilde weten. Joram kende niet eens Elisa, de dienstknecht van God. Een knecht moest hem attent maken op de profeet. Josafat echter erkende dat het woord des Heren bij Elisa was.
Waarschijnlijk is Elisa met de legers meegetrokken, hij was tenminste direct bereikbaar toen er naar hem gevraagd werd.
Wat deed Elisa toen de drie koningen zijn hulp vroegen? De koning van Edom negeerde hij totaal en keurde hem geen woord waard. Hij wist dat God met deze man niet te doen wilde hebben. Later zouden andere profeten aan Edom het oordeel aankondigen.
Koning Joram verwees hij naar de profeten van zijn ouders en ook voor hem had hij geen boodschap. Joram zocht God niet, het was hem alleen te doen om water. Hij wilde God niet dienen, maar God moest hem dienen.
Alleen terwille van Josafat kon hij spreken van de Goddelijke uitredding, nadat hij eerst het kwaad in het licht had gesteld. Daardoor moest ook het geweten van de koning van Juda worden geraakt. De genade van God was zo groot,dat Hij uitkomst wilde geven. Niet door natuurlijke hulpmiddelen: regen en wind. Het moest voor de drie koningen duidelijk worden dat God alleen werkte, dat Hij zijn fonteinen opende tot zegen en niet tot oordeel. God gaf overvloedig boven bidden en denken. Zelfs de overwinning op de vijand werd door Hem bewerkt.
Maar, en dat moest vooral Josafat goed weten, de Here kon dit alleen doen in verbinding met het morgenoffer dat in de tempel te Jeruzalem gebracht werd (2 Kon. 3 :20). Het altaar in zijn huis was als het ware de grondslag van de genade die Hij kon bewijzen en Elisa was de middelaar tussen God en de mensen.
Het is niet moeilijk om ook in deze geschiedenis te zien dat Elisa een beeld is van de Here Jezus, die in genade tussenbeide kwam, maar ook het kwaad niet onbestraft liet. “Genade en waarheid is door Jezus Christus geworden”.
De olie van de weduwe
Dezelfde God, die koningen hulp geboden had, ontfermde zich ook over een arme weduwe. Dat deze vrouw van een gestorven profeet in financiële nood was, kenmerkte wel de geestelijke toestand van het volk. Maar toen de mensen het haar moeilijk maakten en haar zonen opeisten als slaven tot betaling van de schulden, wendde zij zich in haar nood tot de profeet des Heren. Zij had geloof, zij vertrouwde dat God uitkomst zou kunnen geven. Hoe en waardoor wist ze niet, want zijzelf zou daartoe geen enkele bijdrage kunnen leveren. Zij had niets anders dan een kruikje olie, die geestelijk toegepast, spreekt van de Heilige Geest. God kon echter het weinige dat ze bezat gebruiken om een volheid van zegen te geven. Als de mens zich bewust is dat hij niets van zichzelf heeft, dat hij kleine kracht bezit en zich dan alleen op God werpt, is Hij juist in staat veel te schenken. Een broeder zei eens: “God brengt ons nooit in omstandigheden, die geen getuigenis kunnen afleggen van zijn genadige voorzieningen”. God wil echter het weinige dat we hebben, gebruiken. Vandaar de vraag van Elisa: “wat hebt ge in uw huis?”. Toen de Here Mozes riep bij de Horeb en hij zich totaal machteloos en afhankelijk gevoelde, werd hem gevraagd: “wat is er in uw hand?”.
De Heer jezus heeft eens een dergelijke vraag gesteld aan zijn discipelen toen Hij een grote schare mensen van voedsel wilde voorzien: “hoeveel broden hebt gij?”.
Het geloof van de vrouw werd wel op de proef gesteld door de opdracht van Elisa: “ga heen, vraag vaten van al uw buren”. Zij had niets om daarin te doen en de buren die wisten hoe ze er voor stond, konden terecht zeggen: “wat moet je met die vaten?”. Zij kon daarop antwoorden: “De Here is mijn hulp, Hij heeft ze nodig”.
Voor de zegen die God wilde geven waren lege vaten nodig. Het is nu niet anders. Paulus heeft gezegd: “Weest vervuld met de Geest”. Om dat te kunnen verwerkelijken moeten onze vaten leeg zijn, moet er geen plaats in het hart zijn voor de wereld en vleselijke begeerten. De vrouw kreeg opdracht om de deuren te sluiten als zij de vaten ging vullen. Anderen kunnen geen toeschouwers zijn als God in ons wil werken en ons zijn zegen wil schenken. God werkt niet om de nieuwsgierigheid van anderen te bevredigen. De Heer Jezus liet ook de deuren sluiten toen Hij het dochtertje van Jaïrus opwekte.
De staf in de hand van Mozes werd door hem later gebruikt om de wateren van de Schelfzee te klieven en het volk daardoor een pad te banen waardoor het Egypte kon verlaten.
De vijf broden en twee visjes die de discipelen aan de Heer gaven, gebruikte Hij om duizenden te voeden.
Het kruikje olie van de weduwe gebruikte God niet alleen om haar in staat te stellen de schuldeiser te betalen, maar ook om van wat er overbleef verder te leven.
De Heer geeft mild en overvloedig als het geloof alleen op Hem rekent.