054 jrg 105, 01-1962 Strijd de goede strijd 01

Romeinen 6:11 – Strijd… de goede strijd! – l

Inleiding

Een gelovige, die andere mensen wil brengen tot geloof in de Heer Jezus en tot de blijdschap en zekerheid van dat geloof, krijgt vroeg laat de tegenwerping te horen: “ja, maar het is en blijft toch maar een strijd”. Vaak gebruikt men de uitroep van Job: “Heeft niet de mens een strijd op aarde” (Job 7 : 1 Statenvert.), om aan te tonen dat de mens zijn leven lang moet strijden voor zijn redding en dat er voor het stervensuur geen zekerheid van de behoudenis mogelijk is. Dit is echter een misbruiken van Gods Woord en de enige, hier belang bij heeft, is de Satan. Deze mensenmoordenaar van de beginne wil in de eerste plaats de zondaar afhouden van het kruis van Jezus Christus. Maar wanneer dit hem niet gelukt en de mens met al zijn zonden de toevlucht neemt tot de Heiland van zondaren, dan is hem er alles aan gelegen te voorkomen, dat deze, mens een blijmoedig getuigenis aflegt van zijn Heer en Heiland. Met zijn “er staat geschreven” tracht de verleider zulke mensen te dompelen in onzekerheid en twijfel. We mogen wel acht geven op de vermaning gericht aan de jonge Timotheüs: “Beijver u, om u Gode beproefd voor te stellen, als een arbeider, die zich niet behoeft te schamen, die het woord der waarheid recht snijdt” (2 Tim. 2 : 15).
Laten we de plaatsen in het nieuwe, testament, die over “strijd” spreken eens nagaan.

Strijd om in te gaan

Er kwam iemand tot de Heer Jezus met de, vraag of er weinigen zijn, die behouden worden. Het antwoord op deze vraag vinden wij in Matth. 7 : 14, maar aanhem gaf de Heer dit antwoord niet. Wat had die man er aan of hij nu wist, dat het er weinigen of velen waren, als hij er zelf niet toe behoorde? De Heer gaat nooit met iemand van gedachten wisselen om alleen kennis bij te brengen, maar zijn woord doet altijd een beroep, op het hart en het geweten van zijn toehoorders Zonder op de vraag zelf in te gaan luidde zijn antwoord dan ook: “Strijdt om in te gaan door de nauwe deur”.

“Zie je wel” zegt men… “je moet je leven lang strijden om de nauwe deur van de hemel binnen te gaan en pas wanneer de hemelpoort zich achter je gesloten heeft, weet je, dat je, de goede strijd hebt gestreden”.

De grote vraag is, echter: “Waar staat die nauwe deur?” Staat deze aan het eind van het levenspad van een christen of aan het begin? Moet iemand eerst het smalle pad bewandelen om dan tenslotte na een laatste worsteling de nauwe poort te passeren en de hemel binnen te treden, of moet men eerst strijden om de nauwe deur door te gaan om daarna de voet te zetten op het smalle pad, dat naar de hemel voert? Kortweg gezegd: Gaat het hier om de strijd van de gelovige of om de strijd van de nog niet bekeerde zondaar? Dit is een uiterst belangrijke vraag en wie hier het verkeerde antwoord geeft, strijdt zijn hele leven lang een verkeerde strijd!

Ons verstand, ons gevoel en zelfs onze menselijke ervaring kunnen hier het juiste antwoord niet geven. De waarheid vinden we: in het Woord van God en we hebben dus te onderzoeken wat de Schrift zegt. De reeds aangehaalde teksten uit Matth. 7 : 13, 14 geven volledig opheldering:

“Gaat in door de nauwe poort; want wijd is de poort en breed de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn er, die door dezelve ingaan; want nauw is de poort en smal de weg, die tot het leven leidt, en weinigen zijn er, die hem vinden”.

De wijde poort staat aan het begin van de brede weg. Ieder mens is door zijn geboorte geplaatst op de brede weg. De nauwe poort staat aan het begin van de smalle weg. Van de brede weg staat niet, dat hij gevonden moet worden, daar is de mens vanzelf op. De geboorte plaatst ieder mens er op en als de mens ouder wordt en tot kennis van goed en kwaad komt, kiest hij deze weg welbewust. De smalle weg moet echter gevonden worden, men moet er dus moeite voor doen, men moet hem zoeken. Zoals de natuurlijke geboorte ons plaatst op de brede weg, zo komen we via de wedergeboorte op de smalle weg. Maar nu staat iemand al klaar met de tegenwerping: “Dan is er dus niets te zoeken of te vinden. Net zo min als je iets aan je natuurlijke geboorte doen kunt, net zo min kun je iets aan de wedergeboorte doen”. Dit is echter niet juist. Wedergeboorte is de Goddelijke zijde, en bekering is de menselijke kant van de zaak en daarmee hebben wij te maken. Als Christus zegt: “Strijdt om in te gaan” dan heeft de mens dus de verantwoordelijkheid om te strijden. Als de Heer zegt: “Weinigen zijn er die hem vinden” dan hebben we dus de taak om te zoeken. Er is een tekst, die prachtig mooi de harmonie tussen bekering en wedergeboorte aangeeft: nl. Joh. 1 : 12, 13:

“maar zovelen hem aangenomen hebben, hun gaf hij het recht kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; die niet uit de bloede, noch uit de wil des vleses, noch uit de wil des mans maar uit God geboren zijn”.

Eerst komt de menselijke kant: Christus aannemen; dan komt de Goddelijke
zijde: geeft Hij het recht kinderen Gods te worden. Dan weer onze verantwoordelijkheid: die in zijn naam geloven; en vervolg Gods werk: uit God geboren zijn.

Voor de mens geldt: “Zoekt en gij zult vinden, klopt en u zal opengedaan worden”. Als u in het geloof tot Jezus Christus komt, opent Hij de deur, dan kunt u binnengaan. Misschien heeft u d beslissende stap nog niet gedaan, dan wil ik met nieuwe aandrang het woord van de Heiland op uw hart binden: “Strijdt om in te, gaan”!!Het kost u strijd. Uw vrouw of uw man, uw kinderen of uw ouders zullen u bespotten en willen u tegenhouden. Uw vrienden zullen uitlachen en de begeerte en zonde willen u terugtrekken om die ene beslissende stap niet te doen. Bekering is de totale kapitulatie van de mens en alles in u verzet er zich tegen. Onze hoogmoed wil ons weer- houden om als een berooid zondaar genade aan te nemen. Maar ik herhaal: “Strijd om in te gaan”! Het is zo’n belangrijke zaak. Er komt nl. een tijd, dat u niet meer door de nauwe deur kunt gaan. Eenmaal wordt die deur definitief gesloten, evenals de deur van ark. Persoonlijk kan voor u de deur gesloten worden, wanneer de dood u wegneemt, want van de plaats der pijn is, er geen overgang naar de plaats waar Abraham en de andere gelovigen zich bevinden (Luk. 16 :26). Maar ook voor alle mensen gezamenlijk zal eens de deur gesloten worden nl. wanneer de genadetijd voorbij is: “Nadat de Heer des huizes zal opgestaan zijn en de deur gesloten zal hebben (Luk. 13 :25). Spoedig, kan de Heer Jezus komen om de zijnen zich te nemen (Joh. 14 : 3), en dan is voor u, die nu nog uitgenodigd wordt om binnen te gaan, de genadetijd voorbij (2 Thess. 2 : 9-12 Dan zult u via een weg van dwaling trachten binnen te gaan. U zult de leugen geloven en roepen: “Heer doe ons open”. Maar Christus moet antwoorden: “Ik ken u niet vanwaar gij zijt”. Ernstig is dat!!

Maar gelukkig, nu is het nog de dag des heils. Zoek de Heer ter Hij te vinden is (Jes. 55). En ieder, die zo in het geloof tot de Heer Jezus is gegaan, roepen we met de meeste stelligheid toe: Uw strijd als zondaar is voorbij, u deelt in de overwinning, die de Heer Jezus op het kruis heeft behaald over de zonde, Satan en de dood.De woorden “Gode zij dank, dat gij slaven der zonde waart …. En van de, zonde vrijgemaakt, zijt gij slaven der gerechtigheid geworden (Rom. 6 : 1.7, 18) gelden ook voor u. En ook: “Eertijds waart gij duisternis, maar nu zijt ge licht in de Heer, wandelt als kinderen lichts” (Ef. 5 : 8). De vraag van uw behoudenis is eens en voor altijd geregeld. U is nu een kind van God, want u heeft Jezus Christus aangenomen (Joh. 1 : 12). U heeft nu het eeuwige leven, want wie de Zoon heeft, heeft het leven (1 Joh. 5 : 12). U behoeft niet meer te, vrezen voor het oordeel van God. want: “Wie in Hem gelooft wordt niet geoordeeld” (Joh. 3 : 18). En niets,en niemand is in staat om u te rukken uit de hand van de goede Herder (Joh. 10 : 28-30).

Neen, er is, geen verdoemenis voor wie in Christus Jezus zijn (Rom. 8 : l). Niets kan u scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Heer (Rom. 8 : 39). Geloof dit en vertrouw er op! Alle twijfel en wankelmoedigheid is tot oneer van God! ! Wanneer u deze uitspraken van God-zelf niet omhelst, maakt u God tot een leugenaar!
Als we op ons zelf zien, op ons boze hart, op onze vele tekortkomingen, dan zouden we het niet durven zeggen, maar als we gelovig luisteren naar het getuigenis van God, dan jubelen we met beslistheid: Voor leder, die gelooft, is de strijd om als verloren zondaar in te gaan door de nauwe poort voorbij!
Hebben we dan geen strijd meer? Ja zeker, maar dat is een andere strijd. Dat is niet de strijd om behouden te worden, maar de strijd, die een behoudene heeft. En in eerste instantie is daar de strijd tegen de zonde !

Strijden tegen de zonde

“Juist”, zal iemand zeggen, “nu komt u in mijn straatje, dat is nu waar ik mee zit. We moeten ons hele leven worstelen tegen de in ons wonende zonde, tegen het vlees, tegen de oude mens. En dat is een strijd van meer downs dan ups. Het is eigenlijk een voortdurend vallen en opstaan. En zo is het leven van de christen een aaneenrijgen van dagen met veel bewolking, af en toe afgewisseld met een flauw zonnestraaltje. Wij moeten in zuchten en klagen onze weg gaan. En met Paulus past ons de verzuchting: “Ik ellendig mens (Rom. 7 : 24) “. leder, die zo spreekt, wil ik met de meeste klem toeroepen: Uw opvatting is van a tot z onbijbels! ! En de kardinale fout zit hierin, dat u de, bijbel gaat uitleggen aan de hand van uw ervaring, in plaats, dat u uw ervaring laat beheersen door de uitspraken van Gods Woord l We zullen uw opvatting toetsen aan de Schrift en u het bewijs leveren, dat ze totaal onjuist is:

Ten eerste spreekt de bijbel op vele plaatsen van de blijdschap van het geloof. De christen wordt niet voorgesteld als iemand, die met gebogen hoofd zuchtend en klagend zijn weg gaat. Luister maar:
“Verblijdt u in de Heer te allen tijde! Wederom zeg ik u. verblijdt u.”‘ (Fil. 4: 4).
“Verblijdt u te allen tijde’ (1 Thess. 5 – 16).
“Voorts broeders, verblijdt u” (2 Kor. 13. 11).
“En er werd grote blijdschap in die stad” (Hand.8: 8).
“Want hij reisde zijn weg met blijdschap” (Hand.8:39).
“De God nu der hoop vervulle u met alle blijdschap en vrede in het geloven” (Rom. 15 -.13
Wanneer u niet de blijdschap van het geloof kent, mankeert er iets aan uw christen-zijn, want “de vrucht des Geestes is: liefde, blijdschap, vrede (Gal. 5 : 22).

In plaats, van met gebogen hoofd, moet de gelovige met opgewekt gezicht zijn levenspad bewandelen, zodat ongelovigen zich verbazen en jaloers op hem worden!

Ten tweede misbruikt u Rom. 7 op een verschrikkelijke manier, want in dat hoofdstuk wordt niet de normale toestand van de christen geschilderd! ! En ook geeft dit hoofdstuk geen beeld van Paulus’ zieletoestand als gelovig dienstknecht des Heren. IN ROMEINEN 7 SPREEKT PAULUS NL. NIET’ OVER ZICHZELF. Dat blijkt direct uit vers 9: “Ik leefde eertijds zonder wet, maar toen het gebod kwam, leefde de zonde op, doch ik stierf”. Dit woord is niet op Paulus zelf van toepassing, want Paulus heeft nooit zonder wet geleefd. Hij was als Jood vanaf zijn geboorte aan de wet onderworpen! Zoals wij het woord “je” gebruiken, waarmee we de mens in het algemeen bedoelen (b.v. Op de maan kun je niet leven, omdat er geen atmosfeer is) zo sprak de apostel hier van “ik”, terwijl hij de mens bedoelde, die drie fasen doormaakt: Eerst was de mens zonder wet, toen kende hij de kracht der zonde en de begeerlijkheid niet (vers 7, 9). Daarna werd de wet gegeven, waardoor de zonde te meerder werd en de begeerlijkheid opleefde (Rom. 5 :20; 7 : 7, 9). Ten slotte is Christus gekomen, die na zijn lijden, sterven, opstanding en hemelvaart, de Heilige Geest gezonden heeft, waardoor ieder, die in Hem gelooft, vrijgemaakt wordt. Die vrijgemaakte mens vinden we in Rom. 8. En dit laatste is de normale toestand van de gelovige. In Romeinen 7 vinden we de ontwaakte mens, die in eigen kracht de strijd aanbindt tegen het vlees en die nog niet heeft geleerd, dat er in hem, dat is in zijn vlees, niets goeds woont, en dat hij alleen bevrijd wordt, door het werk van Christus in al zijn resultaten te aanvaarden. Helaas zijn er velen, die hun hele leven door de les van Romeinen 7 trachten te leren, in plaats van in zo kort mogelijke tijd. Een gelovige zei eens: “Ik heb veertig jaar nodig gehad om drie dingen te leren: Ten eerste, dat ik niets kan, ten tweede dat God van mij niets verwacht, ten derde, dat Christus alles volbracht heeft”. God kan alleen rusten in het werk van Christus en in niets van de mens zelf. En zolang wij niet voor de volle honderd procent in dat werken rusten, zolang bevinden wij ons in de beklagenswaardige staat van Rom. 7. Maar we gaan verder met de aan het hoofd van deze perikoop vermelde opvatting te toetsen.

De derde onjuistheid in de redenering schuilt in de uitspraak, dat wij ons leven lang te worstelen hebben met de zonde, met het vlees, met de oude mens. Daar is echter in de hele bijbel geen spoor van te vinden. Integendeel, we lezen: “Alzo ook gij, houdt u voor de zonde dood maar voor God levend in Christtis Jezus” (Rom. 6 11). De nieuwe vertaling van het N.B.G. drukt het nog sterker uit:”……dat gij wel dood zijt voor de zonde …” Maar als ik tegen de zonde ga strijden, houd ik mij er niet dood voor. Dan gaat het met ons precies als met iemand, die met een kolenboer gaat vechten. Hij wordt wis en zeker zwart. En wie met de zonde in zich gaat strijden en niet aanvaardt dat de zonde op het kruis in Christus geoordeeld is, wordt daardoor even zeker verontreinigd. In plaats van met de oude mens te strijden, moeten we de oude mens beschouwen en behandelen zoals God dit doet, nl.: “dit wetende dat onze oude mens met hem (Christus) gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde te niet gedaan zij, opdat wij niet meer de zonde dienen” (Rom. 6: 6). In deze tekst wordt met het lichaam der zonde niet ons stoffelijk lichaam bedoeld. Zoals wij spreken van “het lichaam der staat” of van “een gemeentelijk lichaam,” zo wordt hier van het lichaam der zonde gesproken. Welnu, dat machtige lichaam is op het kruis te niet gedaan. “Maar”, zal iemand zeggen, “dat strijdt geheel met mijn ervaring, want ik bemerk die zonde in mij nog maar dagelijks”.

Inderdaad, zolang wij leven, dragen we onze zondige natuur met ons om. Zoals er tijdsruimte bestaat tussen de veroordeling van een misdadiger en de uitoefening van het vonnis, zo bestaat er ook tijdsruimte tussen de veroordeling van de zonde op het kruis en de uiteindelijke uitbanning van de zonde. Wij leven echter op grond van geloof en niet op grond van ervaring. Of beter onze ervaring moet voortkomen uit ons geloof.

Het is een geopenbaarde waarheid van God en een geloofsfeit, dat de zonde te niet is gedaan en daarnaar hebben we ons te gedragen. Er zijn nog meer schriftgedeelten, die alle hetzelfde leren. Zo lezen we in Ef. 4:22 “dat gij wat de vorige wandel betreft, de oude mens hebt afgelegd. . .” en in Kol. 3 : 9 “Liegt niet tegen elkander, daar ge de oude mens met zijn werken hebt uitgedaan . . .” Alles is definitief. God ziet ons in Christus en niet meer in onze zonde. We zijn één plant met Christus geworden. Wat onze oude mens betreft hebben we op het kruis ons einde gevonden. Wie zijn hele leven besteedt aan het strijden tegen de oude natuur, verloochent deze belangrijke Goddelijke waarheid en berooft zich van de vreugde, die God aan iedere gelovige wil schenken. Zo iemand zal ook nooit met een blijmoedig hart getuigenis kunnen afleggen van het heil, dat in Christus zijn deel is geworden. En Satan is de lachende toeschouwer want hij ziet maar al te graag dat we als tobberds onze weg gaan, in plaats van als blijmoedige kinderen Gods.

Gode zij dank, we zijn verlost van het oordeel over de zonde. Als we ons voor de zonde dood houden en Gods Geest in ons leven de vrije teugel geven, zijn we vrijgemaakt van de macht der zonde. En als Jezus Christus wederkomt om ons in het vaderhuis te brengen, worden we bevrijd van de inwoning der zonde!

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies