Lukas 24:21 – Jezus Zelf – De profetieën verkeerd uitgelegd
Met de begrafenis van de Heer was ook de hoop van de discipelen in het graf verdwenen. De Emmaüsgangers drukten het zo kernachtig uit: “En wij hoopten, dat hij degene was, die Israël verlossen zou: doch ook bij dit alles, is het heden de derde dag, sedert deze dingen geschied zijn”
(Luk. 24:21)
Toch hadden deze twee helemaal geen reden om zo terneergeslagen hun voetreis van twee uur af te leggen. Dat ze dit toch deden, is te wijten aan drie dingen:
Ten eerste waren ze vreemdelingen in de profetie, in plaats dat de Heer een vreemdeling in Jeruzalem was (Luk. 24:18). Alle lijdensprofetieën waren aan hun aandacht ontglipt, of werden door hen verkeerd uitgelegd. Zij geloofden graag de heersersprofetieën, omdat die hun nationaal gevoel streelden. Ze waren traag om te geloven al wat de profeten gesproken hadden (Luk. 24:25).
Laten wij niet te vlug zijn met hen hiervan een verwijt te maken, want over het algemeen heerst er eenzelfde duisternis in de christenheid als het gaat om het verstaan van de profetieën. Met dit verschil, dat vele christenen wel de lijdensprofetieën in de juiste betekenis aanvaarden, maar juist aan de heersersprofetieën voorbij gaan, of deze op een hopeloos gekunstelde wijze vergeestelijken en zo van hun kracht beroven.
De woorden van de Heiland Zelf
In de tweede plaats hadden de discipelen weinig aandacht geschonken aan de woorden van hun Meester Zelf. Hoe dikwijls had Hij hun niet gewezen op zijn lijden en sterven. Maar zij waren helaas meer bezig met hun eigen belang, met de vraag: wie van hen de meeste mocht zijn. De eerste aankondiging er van vond plaats in Galilea, bij Cesarea Filippi, waar Petrus de Heer bestrafte in plaats van zijn woord ter harte te nemen (Matth. 16:21; Mark. 8:31; Luk. 9:22).
Daarna heeft de Heiland hen op zijn reis door Galilea over zijn lijden gesproken. Maar onderweg hielden zij zich bezig met de vraag wie de meeste van hen was (Matth. 17:22; Mark. 9:30-37; Luk. 9:44-48). Hun harten waren daardoor zo verhard, dat ze het woord van de Heiland niet konden verstaan.
Vervolgens sprak de Heer Jezus op de weg naar Jeruzalem met hen over zijn lijden. Het hart van Johannes en Jakobus werd echter in beslag genomen door de kwestie wie er aan de rechter- en aan de linkerhand van de Messias mocht zitten in zijn koninkrijk (Matth. 20:17-22; Mark. 10:32-45).
Ten slotte wordt er nogmaals over het lijden gesproken in Jeruzalem tijdens het avondmaal (Matth. 26:2 en 24; Mark. 14:18 en 27). Maar ook in die plechtige ogenblikken waren zij met hun eigen eer bezig en moest de Heer hun een voorbeeld van ootmoed en nederigheid geven (Joh. 13:1 en 17). Ook hierin moeten we voorzichtig zijn met de discipelen een verwijt te maken, want hoe dikwijls is de toestand van ons hart een verhindering voor God om ons zijn gedachten duidelijk te maken. Ook wij zijn eerder bezig met onze eigen belangen, dan dat we alle aandacht geven aan het woord van onze Heiland. Ieder kan dat bij zichzelf nagaan. Mocht het ons tot verootmoediging brengen!
Het getuigenis van anderen
Dan is er nog een derde oorzaak waardoor de discipelen, ook de twee Emmaüsgangers, zo in geestelijke duisternis verkeerden.
Zij geloofden het getuigenis niet van de vrouwen, die terugkeerden van het graf. Daarvoor moest de Heer hen ernstig bestraffen en hun hardheid van hun hart verwijten (Mark. 16:14).
Het was al beschamend voor de discipelen, dat de vrouwen hen in geestelijk opzicht voorgingen. Zij waren het eerst naar het graf gegaan. Zij hadden het eerst de opgestane Heiland gezien. In plaats dat ze dat getuigenis blij aanvaardden, wierpen ze het van zich.
En al weer moeten we de hand in eigen boezem steken. Wij nemen ook maar zeer moeilijk het getuigenis aan van anderen, die ons in geestelijk opzicht voorgaan. We houden liever vast aan onze eigen inzichten. We kunnen nog heel wat leren van een Apollos. Hij, de geleerde en ontwikkelde Alexandriër, was nederig genoeg om het onderwijs van een paar eenvoudige tentenmakers ter harte te nemen (Hand. 18:24 en 28).
Laten we hier toch een voorbeeld aan nemen!
Goddelijke ontferming
Als wij nu met zo’n stelletje hardleerse leerlingen te doen hadden, zouden we allang ons geduld verloren hebben. Ik vermoed dat we bij onszelf gedacht zouden hebben: laat ze dan maar in hun sop gaar koken. Zo is onze Heiland echter niet. Gelukkig niet. Hij is zachtmoedig en nederig van hart (Matth. 11:29) in zijn onderwijs. En toen alle andere middelen faalden – en dat is het mooie in Lukas 24 – kwam Hijzelf. In nederbuigende goedheid ging Hijzelf zijn discipelen opzoeken en troosten. Tot driemaal toe lezen we dit.
Bij de terneergeslagen Emmaüsgangers op hun eenzame voetreis kwam Jezus Zelf naderbij. En toen deze twee verheugd terugkeerden naar Jeruzalem, verstrekte hij het getuigenis van hen beiden en dat van Simon door Zelf in het midden van de discipelen te verschijnen en hun vrede toe te roepen (Joh. 20:19). En toen er daarna nog overleggingen waren in hun hart, toen ze nog twijfelden of het wel werkelijk waar was, toonde Hij hun zijn handen en voeten. Hij kwam hen zover tegemoet, dat zij opgeroepen werden Hem te betasten, dat Hij het Zelf was en ze dus maar niet met een geestverschijning te doen hadden. Ja nog verder ging Hij, Hij at voor hun ogen. Welk een Goddelijke ontferming!
Een lied zegt: Waar Jezus komt, wijkt duisternis voor licht. Zo was het ook hier. Wat gesloten en verborgen was, opende Hij. Ook dat wordt driemaal vermeld.
Eerst opende Hij de Schriften. De Schrift moet voor ons beginnen te leven, en dat wil God ook voor ons doen door zijn Woord. Het geloof is uit het gehoor van het Woord van God (Rom. 10:17). Daardoor wil Hij onze ogen openen voor zijn persoon. Alleen door de bijbel kunnen we Christus leren kennen. Maar dan moet er nog iets gebeuren, dan wil Hij ook ons verstand, dat van nature verduisterd is (Rom. 3:11), openen opdat we de uitlegging van zijn Woord kunnen begrijpen.
Dit is een prachtig gedeelte. Het begint met een geopend graf; het vervolgt met opening van de Schriften, ogen en verstand, en het besluit met een geopende hemel.
Wat kan het resultaat anders zijn dan grote blijdschap bij hen, die als getuigen van deze dingen op aarde werden achtergelaten. En boven dit alles staat de Heiland Zelf met geopende handen, die het bewijs zijn van het volbrachte werk!