1-Johannes 3:9 – Dan kun je maar raak leven….
Iedere zondaar, die in het geloof de toevlucht neemt tot Christus, kan dus weten, dat het offer van Christus in al zijn behoeften voorziet. Zijn oude natuur is in Christus geoordeeld en al zijn zonden heeft Christus gedragen op het kruis. Hij is dus voor eeuwig gered. Daarbij geeft het Woord van God hem de blijde verzekering, dat wie in de Zoon van God gelooft, het eeuwige leven heeft en niet in het oordeel komt, maar uit de dood overgegaan is in het leven. Dikwijls hoort men dan de opmerking: Dat is maar gemakkelijk, dan kun je maar raak leven. Wie zo spreken, hebben alleen oog voor de negatieve zijde van het werk van Christus en niet voor de positieve. Het is nl. niet alleen zo, dat de zonde in mij geoordeeld is en dat al mijn zonden vergeven zijn; maar ik heb ook een nieuwe natuur ontvangen en daardoor ben ik tot God in de relatie kind-Vader komen staan.
De gelovige een gecompliceerd wezen
We gaan nog eens terug naar onze geënte wilde boom. Je zou kunnen zeggen, dat je daar twee naturen aantreft, nl. de wilde natuur in het oude gedeelte en de tamme natuur in het nieuwe. Zodra het oude gedeelte uispruit, geeft het wilde vruchten, maar als de boomkweker het nieuwe gedeelte goed verzorgt en het oude geen kans geeft, dan bestaat de oogst uit tamme vruchten. De gelovige heeft in zijn lichaam ook twee naturen, nl. de oude mens, die hij met zijn geboorte heeft meegekregen, en de nieuwe mens, die uit God geboren is. Het is goed een aantal Schriftplaatsen aan te halen, die hierover spreken:
De eis van wedergeboorte, en de middelen waardoor deze bewerkt wordt, vinden we in Joh. 3:5: “Zo iemand niet geboren wordt uit water (woord) en Geest, kan hij in het koninkrijk Gods niet ingaan”. De zondaar moet Christus aannemen, en dan zegt de bijbel dat hij uit God geboren is. Dit lezen we in Joh. 1:12, 13: “Maar zovelen hem aangenomen hebben, hun gaf Hij het recht kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; die niet uit de bloede, noch uit de wil des vleses, noch uit de wil des mans, maar uit God geboren zijn”. Een zelfde verzekering geeft de apostel Johannes in 1 Joh. 5:1: “Een ieder, die gelooft, dat Jezus de Christus is, die is uit God geboren”. Deze uit God geboren natuur kan slechts goede vruchten voortbrengen. Zo lezen we:
“Een ieder die uit God geboren is, doet de zonde niet, want zijn zaad blijft in hem en hij kan niet zondigen, omdat hij uit God geboren is” (1 Joh. 3:9, zie ook 5:18).
Ook de apostel Paulus spreekt over deze dingen. Hij gebruikt de term: de oude en de nieuwe mens:
“dat gij wat de vorige wandel betreft, de oude mens hebt afgelegd, die verdorven wordt naar de begeerlijkheid der verleiding, en vernieuwd zijt in de geest uws gemoeds en de nieuwe mens hebt aangedaan, die naar God geschapen is in ware gerechtigheid en heiligheid” (Ef. 4:22-24).
Ook in Kol. 3:9, 10 spreekt hierover:
“Liegt niet tegen elkander, daar gij de oude mens met zijn werken hebt uitgedaan en de nieuwe hebt aangedaan, die vernieuwd wordt tot kennis, naar het beeld desgenen, die hem geschapen heeft”.
Zo noemt hij de gelovige een nieuw schepsel: “Derhalve, indien iemand in Christus is – een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het is alles nieuw geworden” (2 Kor. 5:17) (Zie ook Gal. 6:15).
De Geest begeert tegen het vlees
Wie bovenstaande teksten leest, zou tot de conclusie kunnen komen, dat een gelovige niet kan zondigen en dat hij geen zonde meer in zich heeft. Een vergelijking met andere gedeelten maakt echter duidelijk, dat we onderscheid moeten maken tussen onze positie in Christus, zoals God ons ziet, en onze praktische wandel hier op aarde. Dezelfde Johannes, die schrijft: “Wie uit God geboren is zondigt niet” zegt in 1 Joh. 5:16: “Indien iemand zijn broeder ziet zondigen…” en in hfdst. 2:1: “Mijne kinderen, ik schrijf u deze dingen opdat gij niet zondigt; en indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus de rechtvaardige, en hij is het zoenoffer voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de gehele wereld”.
Paulus, die schrijft dat de gelovige de oude mens heeft uitgedaan, roept ons op om ons voor de zonde dood te houden. Dit zou geen zin hebben als de zonde niet meer in ons woonde (in Rom. 6 gaat het om de in ons wonende zonde, niet om de zonde als macht buiten ons in de wereld). Hij zegt niet: “dat de zonde niet wone in uw sterfelijke lichamen”, maar: “dat dan de zonde niet heerse in uw sterfelijk lichaam, om zijn begeerlijkheden te gehoorzamen” (Rom. 6:12).
En het duidelijkst komt dit uit in Gal. 5:16, 17:
“En ik zeg: wandelt door de Geest en gij zult de begeerte des vleses geenszins volbrengen. Want het vlees begeert tegen de Geest, en de Geest tegen het vlees, en deze staan tegen elkaar over; opdat gij niet doet hetgeen gij wilt”.
Wij moeten niet doen wat we zelf willen, wat ons eigen ik ons voorschrijft, want dan vervullen we de begeerten van het vlees. We moeten ons laten leiden door de Geest, en onze eigen wil als gekruisigd beschouwen.
Niet de oude mens de schuld geven!
Wij staan als gelovigen verantwoordelijk om te leven tot eer van God en niet te zondigen. Nu zijn er twee onjuiste opvattingen. Ten eerste zijn er de mensen van het perfectionisme, de heiligheidsopvatting, die beweren, dat ze geen zonde hebben. Sommigen gaan zelfs zover te zeggen, dat ze niet meer kunnen zondigen. Hierover hebben we al gesproken. De andere verkeerde gedachte is, dat de gelovige noodwendig moet zondigen. Vaak beroept men zich ten onrechte op Rom. 7 en zegt: “Paulus deed toch ook maar het kwade, hoewel hij het goede wilde doen.” En vaak als men in zonde gevallen is, verontschuldigt men zich met: “De geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.” Men meent dan, dat men niet zo erg verantwoordelijk gesteld zal worden. Ik las een humoristisch verhaal in een Amerikaans tijdschrift, dat ons in dit opzicht tot lering kan wezen.
Een man had een overtreding begaan en kwam voor de rechter. Hij verontschuldigde zich met de woorden: “Kijk Edelachtbare, ik ben een christen. En nu was het niet mijn nieuwe natuur, die de misdaad beging, maar mijn oude natuur speelde me parten. De recht gaf blijk van een erg nuchtere inslag en zei: “Als het er zo met u voorstaat, dan zullen we uw oude natuur 30 dagen celstraf geven… en …daar uw nieuw natuur medeplichtig is geweest, krijgt die ook 30 dagen: dus u gaat 60 dagen zitten.”
Het Woord van God geeft aan, dat de gelovige wel kan zondigen (we hebben dat al gezien), maar dat hij niet behoeft te zondigen.
“Indien iemand gezondigd heeft”… de gelovige kan zondigen.
“Ik schrijf u deze dingen opdat gij niet zondigt”… de gelovige behoeft niet te zondigen.
“Wandelt door de Geest en gij zult de begeerten des vleses geenszins volbrengen”.
God verwacht ook niet dat wij zullen zondigen. Integendeel, de bijbel beschrijft ons de gelovige als iemand, die niet zondigt, maar die de vrucht des Geestes laat zien (Zie Gal. 5:13-6:10; Ef. 4:17-5:21; Kol. 3:1-17 enz.). Dikwijls zegt men: “Wij blijven toch maar zondaars, maar ook dat is niet schriftuurlijk. Gods Woord leert me, dat we zondaars waren.
“Doch Gode zij dank, dat gij slaven der zonde waart, maar van harte gehoorzaam zijt geworden aan de inhoud er leer, waarin gij onderwezen zijt” (Rom. 6:17).
“Want toen gij slaven der zonde waart, waart gij vrij ten opzichte van de gerechtigheid” (Rom. 6:20).
“Maar God bevestigt zijne liefde jegens ons hierin, dat Christus voor ons gestorven is, toen wij nog zondaars waren” (Rom. 5:8).