Handelingen 20:29
Geen volkomen herstel te verwachten
Uit Hand. 20:29, 30 en 1 Kor. 11:19 blijkt al, dat we geen volkomen herstel tot de toestand van de pinksterdag te verwachten hebben. Dit is de tweede les, die we ter harte hebben te nemen. Dit blijkt ook uit de vele geschiedenissen van het oude testament. Nooit heeft God volkomen door de mens hersteld, wat die mens bedorven had. Er zal wel eens een Goddelijk volmaakt herstel zijn, maar dat zal eerst gezien worden als Christus weer komt. Het paradijs is niet hersteld, het koningschap in Israël is niet hersteld, het priesterdom is niet hersteld, na de ballingschap is Israël niet volledig hersteld enz.
En Zo wordt ook de gemeente, gezien onder de verantwoordelijkheid van de mens, niet hersteld. Ze zal wel eenmaal in alle eenheid en glorie gezien worden. Het gebed van de Heer (Joh. 17) zal verhoord worden, maar eerst dan als Christus zijn gemeente tot Zich genomen heeft en daarna met haar in heerlijkheid verschijnt. Dan zal de wereld ook erkennen, dat God de Heer Jezus gezonden heeft (vs. 23). Voor deze aarde hebben wij nooit een herstel van de uiterlijke eenheid van alle gelovigen te verwachten. Integendeel, het verval zal toenemen. Nergens in de bijbel wordt ons geprofeteerd, dat de gemeente in de eindtijd nog eens een Goddelijke eenheid zal demonstreren, maar wel wordt ons geschilderd dat zij langs een hellend vlak gaat “van Efeze naar Laodicea” (Openb. 2 en 3).
De laatste dagen van de christenheid karakteriseert God als volgt: “hebbende een gedaante van godzaligheid, maar de kracht ervan verloochende” (Lees geheel 2 Tim. 3:1-9).
Er zal wel een door de mens gewerkte eenheid komen. Dat is echter niet een eenheid van alle gelovigen, waarvoor de Heer bidt, maar een eenheid van kerkgenootschappen en groeperingen. Een samengaan op compromis-grondslag. Een mengsel van waarheid en dwaling. Een vermenging van gelovigen en ongelovigen.
Wij behoeven geen eenheid te maken
In de derde plaats onderwijst ons Gods Woord, dat wij geen eenheid te maken hebben of een grondslag voor eenheid hebben uit te denken. Er is een eenheid en er is een grondslag. Wij hebben slechts de Goddelijke eenheid te openbaren. De teksten, die we in het begin van het eerste artikel over dit onderwerp hebben aangehaald, spreken er alle van, dat er één lichaam is, dat alle gelovigen één zijn. De aanwijzingen van Gods Woord is dan ook: “de eenheid des Geestes bewaren in de band des vredes” (Ef. 4:3). Die eenheid behoeft niet gemaakt, maar slechts bewaard, gehandhaafd te worden of beter gezegd: geopenbaard te worden.
De bijbel kent slechts één lidmaatschap
In de vierde plaats hebben we te bedenken, dat de bijbel slechts één lidmaatschap kent, nl. het lidmaatschap van het lichaam van Christus, van de gemeente. En iedere gelovige is op grond van zijn geloof (van onze zijde gezien) lid van dat lichaam. Dat is het enige lidmaatschap wat we te erkennen hebben. Dit lidmaatschap wordt niet verkregen door het volgen van een bepaalde opleiding of het onderschrijven van bepaalde formulieren, het is slechts gegrond op het geloof in de Heer Jezus als Heiland en Verlosser. Iedere gelovige, die lid wordt van een bepaald kerkgenootschap of bepaalde groepering binnen de christenheid handelt in strijd met Gods Woord, en maakt zich schuldig aan wat de apostel Paulus in de gelovigen te Korinthe zo scherp veroordeelde. Het lidmaatschap van een genootschap is een loochening van de eenheid van het lichaam van Christus. En iedere gemeenschap, die voor toelating meer vraagt dan het lidmaatschap van het lichaam van Christus, plaatst zich op sektarische grondslag. In de regel toch vraagt men, dat iemand een bepaalde opleiding volgt (belijdeniscatechisatie) en dat men de zogenaamde drie formulieren van enigheid ondertekent, welke laatste juist een bron van voortdurende onenigheid zijn gebleken. Men vraagt dan meer naar kennis, dan naar geloof. Meer naar licht, dan naar leven uit God.
Alles maar bij het oude laten?
Als nu toch de uiterlijke eenheid niet te herstellen is en er toch sekten “moeten” zijn, is het dan maar niet beter de bestaande toestand te handhaven? Er is nu eenmaal toch een hopeloze verdeeldheid. Laat ieder blijven in de gemeenschap, “waarin hij geboren is” of zich voegen daar, waar hij zich het meeste thuis voelt. Hierop antwoorden we echter beslist: “Neen en nog eens, neen!” Er moeten sekten zijn, maar juist opdat de beproefden openbaar worden! We hebben ons dus af te vragen: “Hoe worden we als beproefden openbaar?
“Maar”, zegt een ander “als dan alle groeperingen menselijk zijn, en men in feite een sekte vormt, dan is het maar beter nergens heen te gaan. Laat ieder dan maar persoonlijk God dienen en verder niet.” Ook hierop antwoorden we: “Neen, en nog eens, “neen!” Want de Schrift vermaant ons ernstig De onderlinge bijeenkomst niet na te laten (Hebr. 10:25). De tweede vraag, die we te beantwoorden hebben is dus: Wat is de onderlinge bijeenkomst, hoe wil God, dat gelovigen samenkomen?
En we voegen daar nog een derde vraag aan toe: Hoe kunnen we als beproefden de onderlinge bijeenkomst bezoeken en te midden van de verdeeldheid toch een openbaring geven van de eenheid van de gemeente?
Wie zijn de beproefden?
Evenals eertijds in de gemeente te Korinthe kunnen we een “beproefde” zijn door niet mee te doen aan het vormen van sekten. Door geen enkel lidmaatschap te aanvaarden, te erkennen en te eisen dan het lidmaatschap van het lichaam van Christus, van de gemeente, van de kerk met een grote “K”. We spreken dan niet van Lutheraan, Calvinist, Gereformeerde, Hervormde, Baptist, Vrijevangelische etc., maar enkel van gelovigen, christenen. We zullen ons geen enkele andere onschriftuurlijke benaming aan laten leunen en we zullen alle gelovigen, ook al gaan zij een andere weg, erkennen als broeders en zusters in Christus.
Wat is de onderlinge bijeenkomst?
De onderlinge bijeenkomst is de bijeenkomst van gelovigen op de grondslag van de Schrift. Er wordt maar éénmaal in de bijbel gesproken over vergaderen op een bepaalde grondslag en wel in Matth. 18:20):
“Want waar twee of drie in mijn nam vergaderd zijn, daar ben ik in het midden van hen”.
De nam van de Heer Jezus is de grondslag voor onze redding, ze is ook de grondslag voor ons samenkomen. Nergens wordt in de bijbel gesproken van een vergaderen in de naam van deze of gene kerk, maar slechts van een samenzijn in of tot de naam van de Heer Jezus. De Heer Jezus Christus alleen mag het middelpunt zijn, waarom we ons verenigen. De persoon en het werk van de Heer Jezus, alles wat uitgedrukt wordt door de Jezus-naam, is de grondslag waarop straks in de heerlijkheid alle gelovigen verenigd om het Lam zullen geschaard staan. Zou die naam dan niet voldoende wezen als grondslag voor onze vereniging hier op aarde? De eerste christenen kenden geen andere grondslag. Ze werden niet samengebonden door formulieren en instellingen, ze waren ook niet verenigd omdat ze over alle dingen gelijk dachten (denk maar aan de kwestie van de wet!). Maar ze waren verenigd om een en dezelfde persoon, tot belijdenis van één en dezelfde naam. Ze vergaderden zich om Jezus!!! En al zijn het er maar twee of drie, die in zijn naam willen samenkomen, – alleen als gelovigen en niets meer, maar ook niets minder, – dan wil Hij in het midden van hen zijn. Zou dat niet genoeg voor ons wezen?
Hoe kunnen we de eenheid openbaren?
Het feit dat een gelovige gestorven is met Christus, wordt symbolisch voorgesteld door de doop (helaas is ook dat in de christenheid in het algemeen verloren gegaan), een aandachtige beschouwing van Rom. 6 zal ons dit leren! Dat allen die met Christus gestorven zijn, levend gemaakt zijn en in één lichaam, het lichaam van Christus, de gemeente, zijn verenigd, wordt ook symbolisch voorgesteld. Maar denken wij er wel aan: dit is de enige, Schriftuurlijke, Goddelijke openbaring van de eenheid van alle gelovigen. Welnu deze eenheid wordt symbolisch voorgesteld door het avondmaal. We lazen het al in 1 Kor. 10:17, voor de duidelijkheid voegen we er vers 16 aan toe:
“De drinkbeker der dankzegging, die wij zegenen, is die niet de gemeenschap des bloeds van Christus? Het brood, dat wij breken, is dat niet de gemeenschap des lichaams van Christus? Want wij, de velen, zijn één brood, één lichaam: want wij allen nemen deel aan één brood”.
Vers 16 drukt uit, dat wij deel hebben aan de resultaten van het lijden en sterven van de Heer. Zijn bloed heeft ons gewassen en in zijn lichaam droeg Hij onze zonden. Deze gemeenschap wordt voorgesteld door de beker en het brood. Vandaar: “Want wij de velen, zijn één brood, één lichaam”. Het gaat er om duidelijk te maken, dat we door het werk van Christus tot een eenheid gemaakt zijn in gemeenschap met Hem en dat iedere dienst der afgoden die gedachte verbreekt (zie vers 18 tot en met 22). Wij zijn één brood, één lichaam, want, zegt de apostel, ge neemt ook deel aan één brood. Het gezamenlijk eten van het ene avondmaalsbrood is dus de symbolische openbaring van de eenheid der gemeente.
Als gelovigen, alleen omdat ze gelovigen zijn, samenkomen alleen in de naam van de Heer Jezus Christus, zonder enige menselijke organisatie, om gemeenschappelijk het avondmaal te vieren, dan openbaren zij voor engelen en overheden, maar Gods gedachte, de eenheid van het lichaam van Christus, van de gemeente.
Een voorbeeld ter bemoediging
Hoewel dit de duidelijke, Schriftuurlijke beginselen zijn wat betreft de eenheid van de gemeente en haar openbaring naar buiten, is ons hart altijd geneigd door allerlei redeneringen de voorschriften van God te verzwakken. Iemand zal zeggen: “Veronderstel, dat ik mijn kerkgenootschap verlaat om mij met andere gelovigen alleen in de naam van de Heer Jezus te vergaderen en om zo door gezamenlijk het avondmaal te vieren, uitdrukking te geven aan de eenheid van de gemeente, dan zullen toch vele gelovigen achter blijven. Dat zijn toch ook kinderen Gods? Mag ik me zo maar van hen losmaken? Bovendien zal zo’n vergadering van gelovigen in de naam van de Heer Jezus maar een zwak groepje blijken te zijn, een hele minderheid te midden van de christenheid. Kunnen we dan toch maar niet beter in ons kerkgenootschap blijven en daar tot zegen zijn?”
Welnu, er is een klassiek voorbeeld van terugkeer in de bijbel, dat op al deze bedenkingen een antwoord geeft en een bemoediging zal zij voor allen, die eenvoudig naar Gods Woord willen handelen. We vinden dat in de terugkeer van de Joden uit Babylon in de tijd van Ezra en Nehemia.
Mocht iemands ogen voor deze Goddelijke beginselen zijn opengegaan, dan geldt voor hem of haar het ernstige woord: “Wie dan weet goed te doen en het niet doet, die is het zonde”.